Overweging bij Spreuken 2:1-6 en Matteüs 13:33-46
Gemeente van onze Heer Jezus Christus,
Als kind kon ik erg genieten van stripboeken. Wat ik toen nog niet kon vermoeden, was dat die liefde zou blijven. Goed, Guust Flater heeft plaatsgemaakt voor het wat meer scabreuze Dirkjan en Donald Duck voor de overweldigende droom- en nachtmerriebeelden van Moebius, maar het lezen en zien van een verhaal, de combinatie van taalvondsten en beeldvondsten blijft plezierig.
Hetzelfde geldt voor tekenfilms. Goed, de oude tekenfilmpjes van Tom en Jerry en Donald Duck trek ik niet meer (die hysterische orkestmuziek, en waarom is iedereen zo onverklaarbaar gemeen?), maar animatiefilms zoals ze de laatste jaren verschijnen uit de studio’s van Disney en Pixar weten me nog goed te raken. Rattatouille, Frozen, Coco en natuurlijk het prachtige Soul.
Ik twijfelde daarom even toen ik bij een van de streamingdiensten een wat ouderwets uitziende tekenfilmserie tegenkwam. De Blue Eyed Samurai. Geen computer-gegenereerde mengvorm tussen tekeningen en filmbeelden, maar een tekenfilm met het voorkomen alsof het plaatje voor plaatje getekend was. Wel voor volwassenen. Toch heb ik gekeken en ik heb er geen spijt van gehad.
De serie volgt de leerling van een blinde zwaardsmid in de tijd dat Japan nog een gesloten samenleving was waar Westerlingen niet waren toegelaten, een maatschappij die gereguleerd was volgens strikte tradities. De leerling van de zwaardsmid heeft blauwe ogen. Dat kan maar het gevolg zijn van 1 ding. En dat is een schande. Ze is een monster, een demon. De samenleving verstoot haar en ze gaat op zoektocht om zich te wreken op de man die haar verwekte en in de steek liet. “Haar” inderdaad, want het is een meisje, later een vrouw, die voor man wil doorgaan omdat ze anders niet kan rondtrekken als een Ronin, een samoerai zonder meester.
Ze was een jong meisje nog, door haar dorp verstoten, toen de blinde zwaardsmid zich over haar ontfermde. En dat gebeurde toen er een blauw schijnsel aan de hemel zichtbaar was geworden, steeds feller als een bal van licht, die neerkwam in een akker in de buurt, met een enorme explosie. Het was een meteoriet, een bal van metaal.
Zij helpt in het verhaal dan de smid met het opdelven en thuisbrengen van de meteoor, en mag bij hem blijven wonen. Ze leert het vak van zwaardsmid. En dat er altijd verschillende soorten staal nodig zijn, want een te zuiver zwaard breekt makkelijk. Van de samoerai die de smid bezoeken, kijkt ze de kunst van het zwaardvechten af. Zo groeit ze op en bereidt ze zich voor op haar tocht der wrake.
De meteoriet uit de akker bleek overigens te weerbarstig te zijn voor de smid. Hij krijgt het erts er niet uit, hoe heet ook het vuur waarin hij het blok ruimtesteen verhit. Als stille getuige van de onmogelijkheid om dat vreemde lichaam van buiten om te zetten in iets bruikbaars rust de meteoor op een plank boven de zwaarden die gereed zijn en op een nieuwe meester wachten.
Op een dag, na een paar eerdere pogingen en steeds de ontdekking dat ze er nog niet klaar voor was, is de hoofdpersoon volwassen en gereed om te vertrekken. De blinde smid geeft haar zijn zegen en neemt haar mee naar de wand waar de wapens hangen. Hij schuift het gordijn weg en gebaart dat ze een zwaard mag uitzoeken. Maar ze zegt dat het niet nodig is. En trekt dan, uit de schede aan haar zijde, met een geluid van zingend staal een zwaard tevoorschijn, in het licht fonkelt het blauw. De smid hoort het geluid, begrijpt meteen wat er is gebeurt en tast naar het plankje waar de meteoor zou moeten liggen. Het is leeg. Haar is het gelukt. Als een soort meesterproef maar nog meer dan dat.
Als je goed oplet, vallen je misschien thema’s op in het verhaal. Zie het als een gelijkenis en dan heb je door dat die meteoor met blauw schijnsel eigenlijk een metafoor is. Een meteoor als metafoor, hij staat ergens voor, betekent iets. De meteoor komt van buiten, als vreemd lichaam binnen in de wereld van mensen. Zoals ook het meisje met haar blauwe ogen belichaamt hoe een vreemde invloed in de gesloten samenleving van haar tijd is binnengekomen.
En de boodschap: terwijl het vreemde en de vreemdeling in een gesloten samenleving worden gemeden of uitgestoten, omdat ze gelden als bedreiging, een verzwakking van het eigene, blijkt het omgekeerde waar te zijn. Denk maar aan het zwaard dat als het te zuiver is niet sterk kan zijn. In de ontmoeting tussen vreemd en eigen, in de smeltkroes waarin die meteoor uiteindelijk zijn erts vrijgegeven heeft, transformeren de dingen tot materiaal voor iets dat ongekend krachtig is.
De meteoor in de akker, en de transformatie die volgt. Zo lezen we vandaag ook in de Bijbel over een akker, die akker is de wereld zegt Jezus, waar, als een neergevallen meteoriet of als zaad gestrooid van gene zijde jij als mens bent gezaaid met een opdracht: groeien en vrucht dragen. Dat er ook door een andere hand dan die van God onkruid in gezaaid is, moeten we maar even voor lief nemen denk ik. Mensen zoeken altijd naar verklaringen waarom er toch in hemelsnaam ook slechte mensen zijn. Je herkent ze aan hun vruchten.
En dat blijft ook de aansporing, goede vrucht dragen. Maar hoe dan, is dat mogelijk hier op aarde? Als je om je heen kijkt, schud je met je hoofd. Ik vind, levenslang blootgesteld aan bijbelverhalen en gelijkenissen over zorgen voor vreemde, wees en weduwe, en over hoe dit land niet van jou is, maar dat je het te leen hebt, ook de politieke omstandigheden zorgwekkend.
Maar dan lees ik over die andere meteoriet die, misschien wel stralend met een hel licht van liefde, in de akker van de wereld is gestort. Het koninkrijk van de hemelen. Als een schat in de akker. Als een kostbare parel verscholen tussen de parels die je zomaar voor de zwijnen gooit. Als een zuurdesem of een mosterdzaad met grote transformerende kracht. Hier, in dit leven, in de akker van deze wereld. Om te zoeken, om bloot te leggen, om je door te laten verrijken. En misschien kunnen we, met de joodse uitleggers, zelfs over ons eigen hart als zo’n akker spreken, waarin schatten verborgen liggen.
In de 19e eeuw woonde Yosef, een arme Joodse bakker, in een klein dorpje in de buurt van Praag. Ondanks zijn harde werk bleef Yosef in armoede leven. Op zijn 40e verjaardag begon hij een terugkerende droom te krijgen waarin hij een schat vond op een van de oevers onder de Karelsbrug in Praag. Aanvankelijk verwierp Yosef de droom, maar nadat hij hem drie keer had gedroomd, besloot hij naar Praag te reizen.
Bij aankomst zag Yosef dat de brug zwaar bewaakt werd. Hij bracht een week door met ronddwalen, het observeren van de brug, maar niet in staat om naar de schat te zoeken vanwege de constante aanwezigheid van de bewakers. Op een dag kwam de kapitein van de bewakers naar hem toe en informeerde naar zijn gedrag. Yosef deelde zijn droom, verwachtend geslagen te worden, of erger.
Tot zijn verbazing lachte de kapitein hem echter uit en zei tegen zijn soldaten: “Wat een onzin. Als ik naar zulke dromen zou luisteren, was ik allang naar een klein dorp afgereisd om daar onder de oven van een bakker genaamd Yosef naar een schat te zoeken!”
Toen wist Yosef wat hem te doen stond.
Amen