Inleidingen op de schriftlezingen, en een overweging, bij 1 Samuel 25:1-19 en bij 1 Samuel 25:20-42
Inleiding op 1 Samuel 25:1-19
We zijn in de verhalen over Saul en David terechtgekomen in de fase dat Saul actief op David jaagt met zijn leger, en David trekt zich in de bergen terug met een eigen groep soldaten, als een soort krijgsheer. Steeds als het tot een confrontatie komt, spaart David het leven van Saul. Deze zweert dan vol berouw hem niets te zullen aandoen. Maar dan krijgt de ‘kwade geest’ Saul weer in zijn greep en begint de jacht opnieuw. Aan alles merkt Saul dat David de nieuwe koning zal worden en hij is doodsbang dat hij door David zal worden afgezet.
En nu zullen we horen we dat Samuel is overleden. De profeet tot wie zowel Saul als David zich konden wenden voor raad. De enige die nog wat rede zou kunnen brengen in de strijd die de koning tegen de voormalige herder – voormalige generaal van het leger voert. Er is geen weg meer terug naar het paleis voor David.
Zoals in tijden en landen waar het centrale gezag niet overal voor vrede en rechtvaardigheid kan zorgen, is men ook in het Israël van dit verhaal aangewezen op krijgsheren voor bescherming. En krijgsheer David beschermt in de wildernis waarin hij zich met zijn privéleger ophoudt, de kuddes en herders van de steenrijke zakenman Nabal. Als de tijd voor het schapenscheren gekomen is, de tijd waar de winst wordt gemaakt, vraagt hij om loon voor zijn bescherming.
Hij doet dat op een heel bescheiden manier, zoals de regels van die tijd vragen. “Ik verzoek u beleefd,…”
Maar als Nabal het verzoek bij monde van Davids boodschappers hoort, reageert hij met grove beledigingen. Wie is die David? En hij vergelijkt hem met een slaaf die bij zijn meester is weggelopen. Nabal zegt bot nee, en beledigt David zelfs. Daarmee overtreedt hij de ongeschreven regels van rechtvaardigheid. Als iemand zich voor je heeft ingezet, dan geef je diegene toch de waardering die de ander nodig heeft en verdient? Nabal niet.
David heeft geen thuis meer, trekt als een vreemdeling door zijn eigen land, doet wat juist is door bescherming aan te bieden en krijgt de meest ongastvrije behandeling die maar denkbaar is. Dat gaat hem te ver en hij grijpt naar de wapens.
(Hier volgde de lezing en een lied)
Inleiding op 1 Sam 25:20-42
Achter elke sterke man staat een sterke vrouw. Vroeger kwam je dat nog wel op een tegeltje tegen, die tekst. Al kwam ik laatst een variant tegen die misschien meer de waarheid raakt: achter elke succesvolle man staat een verbaasde vrouw. Ik zou zo’n tegeltje tegenwoordig niet meer ophangen trouwens, omdat de werkelijkheid met mannen die ondersteunend achter hun sterke vrouw staan, partners die naast elkaar staan en relaties die zoveel meer veelkleurig zijn, de werkelijkheid achter het tegeltje heeft achterhaald.
Maar in het verhaal verschijnt Abigaïl ten tonele. En zij is, zoals veel vrouwen in de Bijbel, verstandiger dan de mannen in haar wereld. Verstandiger dan haar man Nabal. En ook verstandiger dan David. Ze verrast hem door eigenhandig het leger tegemoet te gaan. En zo redt ze haar mannelijke verwanten het leven (zonder dat die het weten), én behoedt ze David voor een smet op zijn blazoen. Want wie zou zijn bescherming nog willen als ze voor zijn wreedheid moeten vrezen?
Let op hoe Abigaïl spreekt, ze heeft het niet over de fouten van haar man maar over haar eigen onachtzaamheid. Zo vestigt ze alle aandacht op zichzelf, waardoor het is alsof zij boete moet doen. Zij is degene die gekomen is met geschenken, dus als David die aanneemt, is de schuld voldaan. Heel slim.
En er zit werkelijk een pareltje in haar toespraak tegen David. Ze gebruikt het beeld van de buidel van de slingeraar, je weet wel waar hij zijn steentjes bewaart, voor de relatie tussen God en David. David is niet een parel in Gods hand, maar een steentje in de buidel van God. Waarmee God ooit alle vijanden van zijn volk weg zal slingeren.
Nabal krijgt, in de ogen van de bijbelschrijvers, toch zijn verdiende loon voor zijn ongastvrijheid. Maar David hoeft daarvoor het recht niet in eigen hand te nemen.
(Hier volgde de lezing en een lied)
Overweging
Gemeente van onze Heer Jezus Christus,
Natuurlijk is het verhaal van David en Abigaïl een verhaal over David, en hoe ook hij soms anderen nodig heeft om op het rechte pad te blijven, en hoe hij daar, net als de bijbelschrijvers, de hand van God in ziet die hem bewaart voor het kwade.
Maar het is ook een verhaal over gastvrijheid, over omgaan met vreemdelingen in je land. En dat we daarin uiteraard niet het voorbeeld moeten volgen van de volgevreten Nabal. Omdat jullie nu misschien denken: daar gaan we weer, dit weten we al, dit doen we al, kies ik even voor een andere afslag.
Er is namelijk veel door filosofen nagedacht over gastvrijheid. En zoals wel vaker komen zij al denkend terecht bij een levenshouding die overlap heeft met spirituele ideeën.
Zo is er de Franse filosoof Derrida die zegt: gastvrijheid komt in twee vormen. Aan de ene kant heb je de gastvrijheid-met-regels. In principe is iedereen welkom, maar dan wel als je bent uitgenodigd, je netjes kleedt, je meldt op een moment en een manier die je gastheer en gastvrouw uitkomen, en je je als gast gedraagt. Ook dat je op een gegeven moment weer vertrekt trouwens. Want visite en vis blijven 3 dagen fris.
Gastvrijheid is dus aan ongeschreven regels gebonden. Regels die van zowel gastheer als gast bepaald gedrag eisen. Een goede gastvrouw stelt zich dienend op ten opzichte van haar gasten. Kwetsbaar ook: je laat iemand binnen in je huis en stelt je geld en goed beschikbaar om het die ander naar de zin te maken. Maar ook een goede gast stelt zich dienend op. Kwetsbaar ook: je probeert te zorgen dat je de gastgevers niet overvraagt, je bent immers van ze afhankelijk.
De regels van de gastvrijheid gaan dus over de wederzijdse afhankelijkheid tussen gastheer/-vrouw en gast. En beide kanten rekenen erop dat de ander zich aan die regels houdt. Als die voorwaarden geschonden worden, dan houdt het op. Dan staat de gastheer bij de gast in het krijt of moet de gast vertrekken.
Maar, zegt Derrida, deze opvatting van gastvrijheid houdt geen rekening met het feit dat anderen werkelijk anders zijn. Kunnen we de ander werkelijk als ander verwelkomen? Onvoorwaardelijk gastvrij zijn? Dat betekent dat je als gastheer of gastvrouw de volle kwetsbaarheid omarmt. En dus ingaat tegen het heel primaire stemmetje van angst dat zegt: wat vreemd is moet met achterdocht behandeld worden, een vreemde is altijd een bedreiging.
Je ziet in onze wereld allerlei voorbeelden, dat het makkelijker is om voorwaardelijk gastvrij te zijn dan onvoorwaardelijk. Die kiem van angst voor de vreemdeling speelt ons altijd parten. Nabal is een voorbeeld van hoe die voorwaardelijkheid kan doorschieten: hij ontneemt David bij voorbaat het recht om een beroep op zijn gastvrijheid te doen. Maar wat denk je van het besluit van de Engelse regering om asielaanvragers naar Rwanda uit te zetten om daar hun aanvraag af te wachten? En wat dacht je van de pushbacks van vluchtelingen aan de grenzen van fort Europa? Allemaal manieren om te voorkomen dat ze een beroep op onze gastvrijheid zullen doen. Want als ze dat eenmaal doen kunnen we niet weigeren zonder ons slecht te voelen over onszelf. We hebben immers eigenlijk best genoeg.
Wat kan er gebeuren als we die onvoorwaardelijke gastvrijheid beoefenen? In 2010 werd die vraag uitgewerkt in een film, Des hommes et des dieux (over mensen en goden).
Gebaseerd op een waargebeurd verhaal over Franse trappistenmonniken in een klooster in Algerije, tijdens de jaren negentig, toen er in Algerije een burgeroorlog woedde. De monniken verbinden zich nauw aan de gemeenschap om hen heen. Ze bieden op allerlei manieren steun en welkom aan de dorpsbewoners. Ongeacht de culturele en religieuze verschillen beoefenen ze radicale gastvrijheid. Ze tonen diep respect voor de Islamitische traditie van de bevolking om hen heen, er is over en weer erkenning en waardering voor elkaars religieuze traditie. Het leven delen van de bevolking betekent radicale openheid, en dus ook de eigen identiteit even tussen haakjes kunnen zetten.
Deze radicale gastvrijheid komt echter onder druk te staan als een extremistische gewapende groep de controle over het gebied overneemt. In wreedheid deden de extremisten van de GIA indertijd niet onder voor de groepen die we later als IS kenden. Zij melden zich eerst bij het klooster voor medische hulp, maar dan beginnen ook de intimidaties. Want eigenlijk, vinden zij, past de aanwezigheid van een christelijk klooster niet in hun streven naar een zuiver Islamitische staat in Algerije.
De intimiderende aanwezigheid van de extremisten zet de monniken onder grote druk. Angst neemt het over, er ontstaat discussie of ze niet moeten vluchten, het gebied verlaten. Maar tegelijkertijd voelen ze zich verantwoordelijk en verbonden met de lokale gemeenschap. Die kunnen ze toch niet achterlaten? Ze voelen een spirituele roeping om te blijven waar ze zijn, omdat God dat blijkbaar wil. En juist in het zicht van dreiging komt het erop aan om voor hun waarden te staan. Ze willen een getuigenis van vrede voorleven in het aangezicht van geweld.
Ze nemen gezamenlijk het besluit om te blijven, maar niet dan nadat ieder van hen zijn angsten en twijfels heeft gedeeld, zijn zorgen en zijn overtuigingen. Daar gaat een enorme kracht van uit.
Uiteindelijk worden ze ontvoerd en gedood, in 1996. Maar dat was toch niet het einde van hun verhaal. Ruim 2 jaar daarvoor bleek de abt, Broeder Christian, een brief, een soort geestelijk testament aan zijn familie te hebben geschreven. Voor het geval hij zou sterven als gevolg van het geweld tegen buitenlanders waarmee de extremisten toen al dreigden.
En in die brief spreekt hij de uitdrukkelijke wens uit dat zijn dood niet anders wordt beschouwd dan de dood van de talloze omgekomen Algerijnse burgers, en dat zijn dood niet zal worden benaderd alsof hij het slachtoffer van de Algerijnen of van de Islam is geworden.
De oprechte diepe verbondenheid mag ook door een eventuele gewelddadige dood niet worden tenietgedaan. Hij eindigt zijn schrijven met een amen, dat hij laat volgen door ‘insj’Allah’, een veel door Moslims gebruikte getuigenis van overgave aan God.
Gastvrijheid is in deze film dus meer dan: ik zet mijn deuren open en verwelkom je in mijn huis. Gastvrijheid is haast een omkering maken: doordat jij bij mij te gast bent, stel ik mij kwetsbaar op en kies ik voor radicaal vertrouwen. Ik verwelkom de ander als vreemde, en sta de ander toe om mij te inspireren en te veranderen. Ik weet niet welke schatten de ander voor mij heeft weggelegd.
De Franse filosoof en psychoanalyticus Julia Kristeva, ze heeft Bulgaarse roots, noemt dit de transformerende kracht van gastvrijheid. Door de ander als vreemdeling te verwelkomen, sta je jezelf toe om ook te veranderen. Die ander roept namelijk in haar anders-zijn allerlei spanningen en vragen in jou op. Waarom voel ik dit, waarom reageer ik eigenlijk zo? En ineens besef je dat er van alles in jezelf is, wat je eigenlijk helemaal nog niet wist. Je bent voor jezelf op sommige punten ook een vreemdeling.
Hoe gastvrij ben je tegenover jezelf eigenlijk?
We hebben nu de beweging gemaakt van het verhaal naar de vraag naar gastvrijheid, benoemd dat gastvrijheid vaak voorwaardelijk is volgens ongeschreven regels, om het angstige gevoel van kwetsbaarheid dat bij gastvrijheid hoort te bedwingen, en we hebben het gehad over de manier waarop die voorwaardelijke gastvrijheid ontspoort in de afwijzende houding van Nabal, en het van de drempel trappen van asielzoekers door Europa en de Britten.
En we verkenden de gedachte van onvoorwaardelijke gastvrijheid, die dus vraagt dat je de kwetsbaarheid omarmt. Stipten kort aan dat het misschien wel eens de moeite waard zou kunnen zijn om je in te laten met mensen die je absoluut vreemd zijn, omdat ze je tot grotere kennis over jezelf brengen. Erkenden dat we niet alles van onszelf weten, tegenover onszelf als vreemde kunnen staan.
En dat roept in het kader van gastvrijheid op: kunnen we gastvrijheid beoefenen naar onszelf?
Want wat voelt het kwetsbaar… de innerlijke verwarring als we nieuwe dingen meemaken, als we geconfronteerd worden met ideeën die onze overtuigingen op losse schroeven zetten. Hebben we de innerlijke gastvrijheid, de oprechte vriendelijkheid en het begrip ten opzichte van onszelf? Mogen we bij onszelf te gast zijn? Onszelf zien als meer dan we van onszelf kennen… misschien zijn we ook wel een steentje in de buidel van God?
Wees welkom en verwelkom. Vreemdeling.
Amen