Overdenking bij Johannes 12:20-27, over de Graankorrel
Gemeente van onze Heer Jezus Christus,
Ik wil niet dood. Ik wil niet dood.
Of anders gezegd: ik wil leven. Ik wil leven!
Als je goed luistert hoor je die roep overal.
Ook in het stille roepen dat je enkel met je ogen kunt horen.
In de kwetsbare kracht waarmee het sneeuwklokje zich door de zware zwarte
grond heen wrikt.
In het rennen van een vluchtend ree dat ergens dreiging heeft gezien.
In de worsteling van het doodsbange kind tegen de narcose voor een operatie.
In de kracht om tegenslag na tegenslag te verstouwen,
om de betonnen vloer waar ellende je op neersmakt om te denken in vruchtbare grond,
er het beste van te maken.
Zelfs in de wens om te sterven gaat een wens om te leven schuil:
Ik wil niet dood: ik wil leven. Ik wil leven maar niet zo.
En dan vandaag die oproep.Want dat is het.
“Als de graankorrel niet in de aarde valt en sterft,
dan blijft hij alleen.
Maar als hij sterft brengt hij veel vrucht voort.”
Te makkelijk is het om de graankorrel alleen op Jezus te betrekken.
Die gestorven is.
Gezaaid in de aarde.
Die zijn goddelijkheid aflegde en de weg van de mens ging,
de eindige weg van eindige mensen.
En door die weg vrucht droeg voor velen.
Te makkelijk, want zelfs als Jezus over zichzelf spreekt,
dan zitten wij die zijn volgelingen willen zijn
in hetzelfde plaatje. Mensen van de weg van Jezus van Nazareth.
Ik wil leven! Ik wil niet dood!
Een roep die je overal hoort.
En daar tegenin die oproep:
als je vrucht wilt dragen moet je sterven.
Het roept een innerlijke tegenstrijdigheid die je op wilt lossen.
Ik wil leven. Ik wil niet dood. En dan Jezus die zegt:
er moet gestorven worden om te leven.
Die tegenstrijdigheid, de onrust die dat geeft kun je op drie manieren proberen op te lossen.
De eerste manier is jezelf krachtig voorhouden dat het hier om beeldspraak gaat.
Het gaat hier niet letterlijk om de dood, zo van “er moet gestorven worden want dat is goed”,
want hoezo goed de vruchteloze dood van gestorven kinderen,
of het sterven van een zieke,
dat moet niet, dat hoort niet, dat mag niet,
dat is niet een soort van noodzakelijk kwaad,
even de tanden op elkaar en dan de vruchten plukken…
We mogen leven, dáár zijn we op gebouwd.
Als je vrucht wilt dragen moet je sterven?
Een tweede manier om met die onrust om te gaan is te zeggen:
laten we dan zoeken naar de vruchten aan de voet van dode bomen,
laten we zoeken naar de opbrengst, naar de zin van de in principe zinloze dood,
erop kloppen tot wordt opengedaan.
Laten we de betekenis van ieder leven inzien ook al ging het verloren door oorlog,
vluchten, een ongeluk, ziekte of ouderdom.
Na het overlijden van een dierbare verzamelen de nabestaanden,
vrienden, broers en zussen, kinderen, partner,
dan ook de herinneringen. Als appels die niet
ver van de boom zijn gevallen. Poetsen ze tot ze glanzen,
voeden zich ermee om te leven, met klokhuis en al,
en zo ontkiemen in en uit hun innerlijk de pitten in gesprekken en dromen.
Als derde en laatste laat de onrust zich ook hanteren
door naar het beeld van de graankorrel als graankorrel te kijken.
Wat is een graankorrel.
Die heeft zijn harde buitenkant als schild om de zachte binnenkant heen.
Valt hij in de aarde, dan sterft de harde schil af.
Maar de kiemen in de binnenkant leven voort.
En transformeren uiteindelijk tot nieuwe tarweplanten.
Als het daar nu over gaat? Over hoe we de harde buitenkant
kunnen verwarren met wat leven is,
met wat belangrijk in het leven is?
De buitenkant niet los durven laten.
Ons eraan vastklampen waardoor we de kiemen in ons niet zaaien
in de akker van de wereld. Terwijl we ondertussen denken met
het echte leven bezig te zijn.
Ons eraan vastklampen, die harde schil, terwijl we zoveel meer
leven in ons dragen dat voor onze ogen onzichtbaar blijft.
Dan is de vraag niet of jij sterven moet.
Dan is de vraag of iets aan jou sterven mag.
Om bloot te leggen wat je in je hebt.
Misschien een te streng oordeel over jezelf.
Misschien te veel aan begrip voor jezelf en te weinig voor een ander.
Misschien een angst om alleen te zijn.
Misschien het angstvallig vermijden van gezelschap.
Misschien te veel spreken en te weinig luisteren.
Misschien te veel zwijgen en je te weinig uitspreken.
Misschien woede waarachter je je verschuilt.
Misschien te snelle vergevingsbereidheid die je wonden onverzorgd achterlaat.
Misschien onzekerheid die je tot slapeloze nachten drijft
Misschien te grote zelfverzekerdheid.
Mag het sterven?
Het is allemaal heel goed bedoeld, want anders had je het niet,
anders deed je het niet, het heeft je ooit blijkbaar in leven gehouden.
Wat je als schil opbouwde is functioneel geweest, in zekere zin, op zeker moment,
om de kwetsbare kiemen die jij in je draagt te beschermen.
Maar die kiemen vinden nu het leven niet.
Mag iets aan die buitenkant sterven?
Want het sluit iets in je af en maakt je zo in wezen alleen.
Zodat je niet zal kunnen proeven van de vruchten
van de kiemen die alleen jij kunt zaaien in de wereld om je heen.
———
Jezus zaait zichzelf. Letterlijker dan van ons verwacht kan worden.
De mensen willen hem koning maken, al die mensen die hebben gezien hoe hij Lazarus opwekte uit de dood. Zelfs de buitenlanders horen nu van hem, Grieken in Jeruzalem, en dat is voor Jezus het teken dat het moment van zijn verheerlijking dichtbij is gekomen.
Die verheerlijking, verhoging, het opklimmen tot eeuwige roem gaat echter compleet de andere kant op dan je verwacht. Zijn verheerlijking is een zichzelf zaaien in de akker van de wereld. En deze akker heeft hij de afgelopen drie jaar van zijn publieke leven flink omgeploegd met alles wat hij deed. Dezelfde aarde wordt daardoor nu door velen met nieuwe ogen bekeken, is vruchtbaar gemaakt. Het is tijd.
Het is niet makkelijk. “Nu slaat de angst Mij om het hart. Wat moet Ik zeggen? Vader, laat dit ogenblik aan Mij voorbijgaan? Maar hiervoor ben Ik juist gekomen!” Wat er gaat gebeuren is onafwendbaar voor de positie waarin hij vanuit zijn overtuigingen terechtgekomen is. Leven vanuit waarden vraagt soms om keuzes die het leven niet per se makkelijk maken. Het gemak sterft vaak het eerste.
Maar dat is wel een weg die hoopvol verandering belooft.
Want als Jezus zich gezaaid heeft, volgt de verandering. De transformatie van Jezus in Christus, transformatie van de gestorven mens in de opgestane Heer, transformatie van de zoon van David in de zoon van God, transformatie van de koning van de gewone man in de koning van de kosmos. Transformatie van zijn volgelingen tot mensen in de wereld maar niet van de wereld.
Transformatie. Dat is misschien een beter beeld dan sterven. Minder hard, minder beladen. Het woord geeft aan dat er een doorgang aan de gang is. De graankorrel sterft niet, want tegelijkertijd met de afbraak van het omhulsel vindt het ontkiemen plaats. Transformatie betekent geen einde, het betekent een nieuw begin dat al gaande is.
Misschien heeft Jezus daarom in het evangelie van Johannes geen doodsangst. Zweet hij geen bloed. Omdat hij het weet: God is iets nieuws begonnen, het is al aan de gang, zijn zaaien is er deel van en enkel vertrouwen is gevraagd. Het komt goed.
———
Ik wil niet dood. Ik wil niet dood.
Of anders gezegd: ik wil leven. Ik wil leven!
Als je goed luistert hoor je die roep overal.
Ook in het stille roepen dat je enkel met je ogen kunt horen.
Stel dat we het kunnen zien als transformatie?
De hoop dat onze dood iets ten goede in de wereld verandert,
of dat onthuld wordt wat wij ooit veranderd hebben?
Stel dat we daardoor los kunnen laten wat ons in zijn omhulling afknelt,
en kunnen laten ontkiemen wat in ieder van ons ligt te wachten?
Aan vertrouwen en mildheid. Aan daadkracht en zorgzaamheid.
Aan liefde en verstandigheid. Aan groothartigheid en moed.
Wat God in ons gezaaid heeft:
laat het ontkiemen.
Amen