Overdenking bij Ezechiël 34:1-16 en Johannes 10:11-16
Omdat we in de Bijbel zo vaak het beeld van de herder tegenkomen, als beeldspraak voor God, voor de leiders van het volk, voor Jezus, leek het me goed om daar eens even flink in te duiken vanmorgen. Dat kan ik verantwoorden, de kerk noemt dominees namelijk ‘herder en leraar’. Leraar dus, en die herder bijt zichzelf met deze overdenking mooi in de eigen staart.
Hoewel ik me veel kan voorstellen bij de kracht en troost die uitgaat van het denken over God of Jezus als een zorgzame herder en jezelf als schaapje, gedragen op zijn brede schouders en beschermd door zijn sterke hand, is er namelijk veel meer aan de hand met die herdersbeeldspraak.
Dat ontdekken we vanmorgen aan de hand van Ezechiël 34, we houden Psalm 23 daarbij in ons achterhoofd (de Heer is mijn Herder, wie kent hem niet), en zo ontdekken we wat er meeklinkt als Jezus zichzelf in het Johannesevangelie de Goede Herder noemt.
Geiten en schapen waren in de tijd dat Ezechiël geschreven werd, de ruggengraat van de economie. Ze leverden melk en kaas, wol en haar, leer en vlees. Voor het hoeden van de kuddes moest je het terrein kennen, weten waar je in welk seizoen voedsel voor je geiten en schapen kon vinden, maar ook weten hoe je ze het beste kon beschermen tegen roofdieren en bandieten.
Overdag leidde de herder de kudde naar weidegrond en water om te drinken, ’s nachts naar een grot of schaapskooi waar ze beschermd waren tegen dieven en roofdieren. Hij zorgde dat de kudde bij elkaar bleef. Als je Psalm 23 even oproept in gedachten: hij zal mij geleiden naar grazige weiden en voert mij al zachtkens naar waat’ren der rust (het lied is makkelijker te onthouden dan de tekst zelf), dan is dat dus geen romantisch plaatje waaruit bijzondere zorgzaamheid spreekt, maar gewoon wat je van een herder mag verwachten.
Een herder zorgt voor voedsel en veiligheid en management van de kudde dus. En schapen en mensen lijken wel wat op elkaar. De verhouding tussen een herder en de kudde lijkt sterk op wat een samenleving van haar leiders verwacht. Goede bestuurders zorgen voor voedselzekerheid, veiligheid en orde. Cynisch gezegd: alles waar het in Gaza en Sudan aan ontbreekt, en in het blijven ook uitdagingen in Nederland met onze voedselbanken en ons hoge femicidecijfer.
Een herder als beeld voor een bestuurder dus, een leider, menselijk of goddelijk. Die beeldspraak kom je in het hele oude Nabije Oosten tegen, ook al voordat de Bijbel geschreven werd. Heersers en goden worden beschreven als herders die het volk als een kudde bijeenhouden, zorgen voor rechtvaardigheid en overvloed. Farao’s worden afgebeeld met een staf die afgeleid is van de herdersstaf, als teken van macht en verantwoordelijkheid.
Als de Bijbel het beeld van de herder gebruikt voor leiders en bestuurders, dan is dat vaak kritisch. De Heer wordt herder genoemd, zoals in de Psalm. Hij leidt, voedt en beschermt, dat is dus het ideaalplaatje. Mozes en David, twee roemruchte en geliefde leiders uit de Bijbelse geschiedenis zijn allebei ervaren herders voordat ze het volk onder hun hoede krijgen. Als andere menselijke leiders ‘herders van Israël’ worden genoemd, dan is het vaak om ze op hun rol aan te spreken. We hoorden hoe de profeet Ezechiël de leiders aanklaagt als herders aan die zichzelf voeden: zelfzuchtige leiders die de zwakken verwaarlozen. De profeet belooft vervolgens dat de Heer zelf zijn kudde weer zal zoeken en ‘één herder, mijn dienaar David’ zal aanstellen. Dat betekent een einde aan uitbuiting door de elite en een bestuur dat de kwetsbaren beschermt. Over het volk, verdeeld in zichzelf, in verwarring en stuurloos wordt elders in de Bijbel gezegd: ze zijn als schapen zonder herder.
De herder was dus een alledaags en vertrouwd beeld, en wordt in het oude nabije Oosten én in het Oude Testament gebruikt als in als beeldspraak voor een leider, voor een koning, voor God. Vaak kritisch, wanneer de leiders van het land voorgehouden krijgen dat ze geen goede herders voor het volk zijn.
Dit is de achtergrond van hoe het Nieuwe Testament over Herders en schapen spreekt. Ik kom zo meteen uit bij de uitspraak van Jezus over de Goede Herder. Maar denk aan het verhaal van iemand die 100 schapen had waarvan er een verloren raakte, die dat ene schaap zocht om de kudde weer compleet te maken. Want vreugde kan niet compleet zijn als er een barst in de gemeenschap zit. En denk aan de opdracht die Jezus aan Petrus geeft om zijn volgelingen na zijn dood te leiden: weid mijn lammeren, hoed mijn schapen. Dat is de reden dat bisschoppen (ook Sinterklaas) een herdersstaf bij zich dragen.
In Johannes 10 hoorden we Jezus over zichzelf als de goede herder spreken. Van alles resoneert daarin dus mee: een koning, een leider, God zelf. Voor de joodse hoorders van het evangelie moet dat meteen duidelijk zijn geweest. En ook hier wordt het kritisch gebruikt. De Goede Herder zou een begrip kunnen zijn, zoals wij het gebruiken. Een soort titel voor Jezus. Maar in de tekst staat het tegenover de slechte herder, de huurling. Een goede herder kent de schapen, riskeert zijn leven en leidt ze met zijn stem; de huurling vlucht voor gevaar en laat de kudde uiteenvallen.
Ik ben de Goede Herder, zegt Jezus. Net zoals over God gesproken wordt als een herder. En dan geen herder in de zin van een politieke leider die concreet zorgt voor voedsel en water en veiligheid. Want op die manier is God niet onder ons en ook Jezus startte geen politieke beweging.
Maar… op zijn minst werpt de beeldspraak van de goede Herder een kritisch beeld op de herders van onze wereld. Hoe wil Herder-Jezus, hoe wil Herder-God dat de mensen van deze wereld gehoed worden?
Lees Ezechiël en je weet waar de bijbel tegenin gaat: tegen verdeeldheid, tegen uitbuiting, tegen zo veel dat in onze wereld vandaag de dag speelt tussen bestuurders, politici en de samenleving waarvoor ze verantwoordelijkheid hebben te dragen.
Maar helemaal ‘transcendent’ moeten we het ook niet maken. God en Jezus helemaal loszingen van de wereld. Want er zit ook wel wat in, dat beeld van God, van Jezus, die op een of andere manier wel concreet leidinggeven aan een mensenleven. Zorgzaam en beschermend zijn, ook al zorgen ze dan niet dat we brood op de plank hebben. Het is een zorgzaamheid waarover we misschien wel zingen, als we dat lied zingen dat onze aandacht wil richten op alles wat we als zegening kunnen ervaren.
Ben ik mijn broeders hoeder? Wie zegt dat ook alweer in de Bijbel? Kaïn, als God hem vraagt waar zijn broer Abel is gebleven. Kaïn was herder… en dat ‘hoeden’ van zijn broer of ‘waken over zijn broer’ gaat daar natuurlijk over. Zoals dat hele scheppingsverhaal van ons gaat over hoe de dingen bedoeld zijn, laat je niet afleiden door de theorie dat het zou gaan over hoe de dingen gemaakt zijn, zo geeft ook de vraag van Kaïn aan dat dit de bedoeling is. Ja, we zijn elkaars herders. Voor deze kudde als geheel, maar ook voor wie naast ons is.
Een herder zorgt voor voedsel, veiligheid en verbinding.
We zijn herders in schaapskleren.
Amen