Overdenking bij Genesis 1:27 – 2:3
In de zomervakantie berichtte de NOS dat het aantal gekleurde auto’s op de weg afneemt. Nog maar 13 van de 100 auto’s is blauw, 3 van de 100 groen, 1 van de 100 een tint geel of oranje. En meer dan 80 procent van de auto’s is zwart, grijs, donkerblauw of wit. En hoe is dat te verklaren? Bedrijven vinden neutrale, donkere kleuren ‘zakelijk’. Maar ga maar bij jezelf na welke keuze jij zou maken als exact dezelfde auto in donkergrijs of rood aangeboden wordt. De meesten van ons zouden voor grijs kiezen. Het is dus ook een beetje kuddegedrag.
Of is er meer aan de hand? Kijk naar de interieurs van woningen. Ook daar kiezen we voor niet al te felle kleuren. Behalve als ‘eyecatcher’ misschien. Maar als je ‘eye’ te vaak ergens door ‘gecatched’ wordt, haal je het meestal weg. Omdat ons huis een plek is om tot rust te komen. En fellere kleuren kunnen dan voor afleiding zorgen. ‘Prikkels’ moet je dat tegenwoordig noemen.
En dat klopt hoor, van die prikkels en afleiding. Ieder object in de ruimte waar je oog even bij kan blijven hangen, vraagt een klein beetje verwerkingsruimte in je hoofd. En die ruimte is beperkt. En als er te veel afleiding is (bij mensen met heel weinig verwerkingsruimte gaat dat heel snel) raak je je concentratie kwijt, of kost het je moeite om je te concentreren omdat je allerlei storende signalen moet negeren.
Als we bloemen in huis halen, dan kiezen we echter voor kleur. We kiezen voor fleurigheid, in ons woord fleurig zit zelfs het Franse woord voor bloem, fleur. Bloemen mogen vrolijk opvallen. We verwachten niets anders van deze natuurlijke eyecatchers. Als in de lente de krokussen boven de grond komen stoten we elkaar dankbaar aan.
Het is alsof bloemen in de veelkleurigheid waarmee ze van nature getooid zijn, de bonte fleurigheid waarmee ze “geschapen zijn”, zich onttrekken aan onze behoefte aan neutraal en prikkelarm. Ik ken tenminste niemand die de vaas bloemen van de ontbijttafel haalt omdat ze hem in hun kleur storen bij het rustig wakker worden…
Bloemen zijn van nature een uitzondering.
En ik vraag me af: waarom zijn mensen dat niet.
Die zijn toch ook fleurig geschapen?
Hoezo, mensen niet, denk je misschien. Paradijsvogels in uiterlijk en gedrag geven ons leven toch smaak? We kijken graag naar ze op televisie, als artiesten en presentatoren. Ze toveren een lach op ons gezicht en we vinden ze aansprekend, dapper, kleurrijk, fleurig.
Maar komen we fleurige mensen tegen op straat of in de buurt… ‘gewone’ mensen, geen celebrities, of komen we ze bijvoorbeeld tegen in een realityprogramma als B&B vol liefde, ik noem maar wat, dan zijn we geneigd ernaar te staren, elkaar aan te stoten, er iets van te vinden. “Iedereen mag erbij lopen zoals hij wil hoor, begrijp me goed, maar hier vind ik wel wat van.” Aansteller, aandachttrekker…
Er is dus een soort fleurigheid aan mensen dat we alleen willen zien als we het opzoeken. Op andere momenten stoort het ons. Dan willen we die prikkels niet. Dan is het: stel je niet zo aan. Doe gewoon. Val mij niet lastig, wees niet zo zichtbaar.
Als bloemen in de lente hun kop boven het maaiveld uitsteken, stoten we elkaar aan en wijzen we er dankbaar naar. Als mensen fleurig boven het maaiveld uitsteken, zijn we geneigd de grasmaaier uit de schuur te halen.
Ook dat is kuddegedrag. We voelen ons veilig bij mensen die lijken op onszelf, we voelen ons veilig in de groep, we passen onze uitdossing uit om te laten zien dat wij bij de groep horen zodat we niet verstoten worden en angstig alleen door de wereld moeten gaan. Een schaap is nu eenmaal veiliger binnen de kudde. Maar zoals ik wel vaker aangeef moeten we altijd vragen blijven stellen bij wat van nature zo is. Omdat van nature niet alles goed is. En als kerk gebruiken we bijbelverhalen om ons te helpen om die vragen uit te diepen.
Vorige week kwam het erop neer dat we niet alleen schapen zijn maar ook elkaars herders. We zijn herders in schaapskleren. We zouden dus beter moeten weten dan fleurigheid de kop in te drukken zogenaamd met de Bijbel in de hand. De mensheid is een bonte kudde en als het scheppingsverhaal maar een beetje gelijk heeft, en God zich in de schepping heeft uitgedrukt, dan is God zelf een bont boeket. Veelkleurig en fleurig. Mannelijk én vrouwelijk en dus automatisch het hele spectrum tussen die twee kenmerken die we als het ene en het andere uiterste zijn gaan beschouwen.
God zag alles wat hij had gemaakt, ook de paradijsvogels, en zag: het was zeer goed.
En ja, het is moeilijk. Wat verschilt valt op. En dat geeft prikkels. En dat triggert een onveiligheid. Fleurigheid roept altijd spanning op, rekt de ruimte op, trekt onze ogen tot boven het maaiveld en haalt onze verbeelding boven het maaiveld uit, weg bij de kudde. Brrrrr…
De kudde. Schapen. We leerden het in coronatijd als beeld kennen dat de ene groep mensen, geleid door de ene visie, gebruikten voor de andere groep mensen die zich door een andere visie lieten leiden. Yep, er waren hele volksstammen, hele kuddes die anderen uitmaakten voor kuddedier en ze opriepen vrij en onafhankelijk na te denken. Dat hebben we dus ook in ons, een verlangen om vrij te zijn, een individu te zijn, op eigen benen te staan.
Dat kan ook niet anders! We worden als individu geboren. We kennen geen woorden, geen gebaren, geen waarden en geen normen. Die krijgen we allemaal aangeleerd van de mensen bij wie we opgroeien. Nederlands is voor ons allemaal oorspronkelijk een vreemde taal, en we leren de gebaren waarmee we onszelf verstaanbaar kunnen maken. Waarden, normen, ze worden ons met de paplepel ingegoten, van buiten naar binnen.
Diep binnenin ons zit dus een individu dat niet alleen genetisch maar ook in identiteit uniek is. Verborgen onder de lagen sediment van de taal en de cultuur die ons zijn binnen gegroeid. Dat individu wil, ik ben daarvan overtuigd, ook de kop op kunnen steken. We hebben er de woorden niet voor, soms, om het te denken. Maar er is verlangen naar zelfexpressie. Naar vrijheid om te zijn wie je ten diepste voelt dat je bent. En dat stuk van je identiteit strijdt soms met alles wat je hebt binnengekregen aan overtuigingen van de cultuur waarin je bent opgegroeid. Het verlangen naar de veiligheid van de kudde strijdt in ons met het verlangen naar vrije zelfexpressie.
Maar God zag alles wat hij had gemaakt en zag: het was zeer goed. Voor iedere kleur is er plaats in God, want iedere kleur komt uit God voort, zegt het bijbelverhaal. Juist als gelovigen zouden we dus heel bewust ruimte moeten maken voor veelkleurigheid. En ik geloof dat de paradijsvogels ons hierin voorgaan.
De mensen die wij veroordelen omdat ze opvallen, omdat ze een manier van zelfexpressie laten zien die niet binnen onze normen past, we zouden ze moeten verwelkomen en hun stemmen moeten versterken, want zij banen in hun veelkleurigheid de weg voor ons om te mogen zijn wie we ten diepste zijn.
Niemand van ons zal ooit echt vrij zijn als we de fleurigheid van de wereld niet omarmen. Niemand van ons zal ooit echt vrij kunnen zijn als hij de veelkleurigheid van het mens-zijn niet onder ogen wil zien. Niemand van ons zal ooit echt vrij zijn als hij een kooi van prikkelarme neutraliteit, vermomd als fatsoen, vermomd als normen en waarden, vermomd als ‘normaliteit’, vermomd als ‘zo doen wij dat hier’ en vermomd als ‘de wil van God’ over de paradijsvogels heen zet.
Kijk naar de bloemen. Steek zelf je fleurige kop op. Vrij ben je. Geroepen om te leven.
Naar aanleiding van het bloemencorso in Eelde 2025 dat als thema heeft ‘Fleurig en vrij’
In de viering gebruikte kunstwerken:
Aukje Adams – Euforie
En nu dan – Peter Tholen