Mijn afstudeeronderzoek deed ik binnen het vak ‘Architectuur en iconografie van het christendom’. Dr. Regnerus Steensma en Dr. Justin Kroesen begeleidden me bij dit onderzoek naar Laatmiddeleeuwse muur- en geweldschilderingen in Noordwest-Europa. Ik ben nog steeds trots op de titel: Lagen van betekenis. Hieronder kun je dat onderzoek downloaden, en een stuk uit de inleiding lezen.
Schilderingen en hun plek
Ik vond bij het bestuderen van waar in de kerk welke afbeelding stond, relaties tussen de plek in het kerkgebouw en de symbolische betekenis van de afbeeldingen. Ook zijn er hele afbeeldingenprogramma’s te onderscheiden. Verschillende symbolische muurschilderingen en gewelfschilderingen die op grond van hun betekenis zijn gerangschikt. Goed en kwaad tegenover elkaar bijvoorbeeld.
Je kunt de scriptie hier downloaden. Er zit een uitgebreide bijlage bij, met plattegronden van kerken waarop de schilderingen zijn aangegeven. En een lexicon met alle gevonden afbeeldingen, hun herkomst en hun betekenis.
Download Lagen van Betekenis, Laatmiddeleeuwse muurschilderingen in Noordwest-Europa (pdf)
Citaat uit de inleiding:
De vraag naar de functie van muur- en gewelfschilderingen
Van wezenlijk belang voor het begrijpen van de schilderingen, is het begrijpen van de bedoeling ervan. Waarom werden er schilderingen met religieuze thema’s aangebracht in kerken? De vraag naar de functie van schilderingen is vanaf het vroege christendom onderwerp van discussie geweest. Daarbij ging het er vooral om, of het gebruik van beelden wel te rijmen was met het tweede van de Tien Geboden14. Uit de discussie blijkt, dat afbeeldingen vooral twee functies kregen toegedicht. Ten eerste zouden ze kunnen dienen als object van verering, ten tweede als pedagogisch hulpmiddel.
Uit de christelijke literatuur van de eerste drie eeuwen van het christendom blijkt, dat men in die periode beelden behandelde zoals men met relikwieën omging: kostbare herinneringen aan een (heilig) persoon. Er mag echter niet zondermeer worden aangenomen, dat dit beeld uit de vroegchristelijke literatuur waarheidsgetrouw is. De apologetische toon van de geschriften uit deze periode maakte van christenen soms rechtzinniger personen dan zij in de praktijk waren. Het heidendom had het weliswaar van de kerk verloren, maar op het gebied van de beeldenverering werd de kerk sterk door de heidense gebruiken beïnvloed.15 De christelijke beeldencultus ontwikkelde zich vanaf de derde eeuw en vergrootte de aandacht voor de zichtbare, materiële kant van de cultus. De inhoud van het geloof en het adres van de religieuze aanbidding werden in zintuiglijk waarneembare objecten uitgebeeld.16
Voor de wijze waarop men in de late middeleeuwen over religieuze afbeeldingen dacht, waren geschriften van theologen uit het eerste millennium, zoals Augustinus van Hippo en Gregorius de Grote, van grote invloed. Uit de geschriften van Augustinus kan afgeleid worden, dat er in zijn tijd (begin vijfde eeuw) al sprake was van religieuze afbeeldingen in kerken. Hij neemt een terughoudende en voorzichtige houding in tegenover dergelijke voorstellingen. Het vereren van afbeeldingen is voor hem afgoderij.17 Daarmee is hij representatief voor de vroege kerkvaders. Zij wezen het beeldgebruik af, maar waren daar maar zelden fanatiek in; aan de praktijk viel niet te ontkomen.18 Een nieuwe weg werd ingeslagen door paus Gregorius de Grote (rond 600). Hij raakte in conflict met bisschop Serenus van Marseille, toen deze alle afbeeldingen uit de kerken van zijn bisdom wilde verwijderen. De paus was tegen dit iconoclasme. Hij gebruikte een pedagogisch argument: in de afbeeldingen zouden de eenvoudige mensen, die analfabeet waren, toch kennis kunnen nemen van de inhoud van de bijbel. De schilderingen mochten niet vereerd worden; ze waren er om aanschouwd te worden.19
De weerklank die de ideeën van Gregorius vonden, samengevat in het begrip ‘Biblia Pauperum’, “bijbel van de eenvoudigen,” betekende niet dat de spanning tussen het gebruik van beelden en het Tweede Gebod was opgelost. Tot in de hoge middeleeuwen werd de noodzaak gevoeld om het beeldgebruik te verdedigen. Door middeleeuwse theologen werd het gebruik van beelden verdedigd op grond van nut. Ten eerste kon de afbeelding, als illustratie, kennis overbrengen. Door een serie afbeeldingen in een bepaalde volgorde of structuur aan te brengen, kon bovendien een narratief element of een bepaalde ordening worden aangebracht.20 In tweede instantie wilde men met de afbeeldingen het menselijke gemoed bewegen; het heilige dat was afgebeeld moest worden geïnternaliseerd.21 Het idee dat een beeld heilzame gevoelens kon oproepen, is verbonden met de latere opkomst van het devotiebeeld.
Zijn beelden echter wel in staat tot het overbrengen van kennis? Kunnen beelden een nieuwe inhoud overbrengen zoals een geschreven tekst dat kan? Dit wordt door de middeleeuwse theoloog Jean Gerson impliciet ontkend; in ieder geval waarschuwt hij tegen misinterpretatie van een afbeelding. En als een afbeelding verkeerd kan worden begrepen is dat een bewijs dat mondelinge of geschreven toelichting noodzakelijk is.22 Iconografie is geen vervangende taal voor ongeletterde leken. Kunstwerken kunnen enkel waarde hebben als instructie wanneer mensen weten wat ze betekenen.23 De middeleeuwse schilderingen zijn te gelaagd om ze te beschouwen als stripverhaal, en zelfs bij een stripverhaal is mondelinge (of geschreven) toelichting nodig.24
Afbeeldingen moeten dus niet als potentiële vervanging van boeken gezien worden, omdat een afbeelding geen nieuwe kennis kan overbrengen. Schilderingen fungeerden in de late middeleeuwen als levendige verbeelding van een waarheid die mensen van kindsbeen af kregen ingeprent. Wellicht konden afbeeldingen op meerdere niveaus tegelijk functioneren. Tegelijkertijd werd een zaak “zoals die (gebeurd) was” weergegeven, én kon een eventuele typologische, sacramentele of morele betekenis aan de goede verstaander worden overgebracht.25 Religieus theater, liturgie en ritueel, prediking en schriftlezing hadden dezelfde functie als afbeeldingen. Alle verwezen naar dezelfde, bekende, betekenis.26
Ten slotte konden afbeeldingen ook dienen als hulp bij meditatie. Waar het pedagogische aspect vooral vanuit de kerk naar de gelovigen toe werd ontwikkeld, ontstond de devotionele functie vanuit behoeften van het volk. Via identificatie met de lijdende in het ‘devotiebeeld’ (schildering of sculptuur) kreeg de gelovige deel aan het door dat lijden bewerkte heil.27 Met de opkomst van de boekdrukkunst werden zowel de Biblia Pauperum als de Speculum Humanae Salvationis (“Spiegel van de verlossing der mensen”) zeer populair. In deze boeken stonden scènes uit het lijden van Christus afgebeeld, omringd door typologische scènes uit het Oude Testament. Deze boeken kunnen gezien worden als meditatiehulp voor de leken.
12 Duffy, The Stripping of the Altars, pp. 160-163.
13 F.J.A. de Grijs, Heiligen, wat zijn dat eigenlijk? In: R.E.V. Stuip e.a. (red.), Andere structuren, andere heiligen: Het veranderende beeld van de heilige in de Middeleeuwen, Utrecht 1983, p.22. En: Angenendt, Geschichte, p. 124.
14 “Maak geen godenbeelden, geen enkele afbeelding van iets dat in de hemel hier boven is of van iets beneden op de aarde of in het water onder de aarde.” (Exodus 20:4, volgens de Nieuwe Bijbelvertaling.)
15 H. Koch, Die altchristliche Bilderfrage nach den literarischen Quellen, Göttingen 1917, pp. 100-101.
16 Koch, Bilderfrage, p. 102.
17 Koch, Bilderfrage, pp. 75-77.
18 Koch, Bilderfrage, p. 86.
19 Gregorius, Brief IX, 52 en 105, in: Koch, Bilderfrage, pp. 77 en 79.
20 J.E.A. Kroesen, Het middeleeuwse altaarretabel op het Iberisch Schiereiland: vorm, plaats, boodschap, Groningen 2003, p. 252.
21 J. Sauer, Symbolik des Kirchengebaüdes und seiner Ausstattung in der Auffassung des Mittelalters: Mit Berücksichtigung von Honorius Augstodunensis, Sicardus und Durandus, Münster 31964, pp. 219-220, 230.
22 L.G. Duggan, Was Art Really the ‘Book of the Illiterate’?, in: Word and Image 5/3 (1989), p. 234.
23 A. Henry, Biblia Pauperum, A Facsimile and Edition, Cambridge 1987, p. 17.
24 Henry, Biblia Pauperum, p. 18.
25 M.D. Anderson, History and Imagery in Briish Churches, Londen 1971, pp. 90-95.
26 Kroesen, Altaarretabel, p. 254. t