Overdenking bij Ester 8 en Romeinen 12,
(Poerim en Paulus)
Vandaag komen we aan het einde van het verhaal van Ester. En daar is heel wat aan voorafgegaan. Wat begon met een soort schoonheidswedstrijd waarmee koning Ahasveros zijn harem wilde aanvullen, leidde ertoe dat Ester zijn koningin werd. Angstvallig hield ze verborgen dat ze joods was, want de joden in het rijk hadden veel vijanden en weinig invloed. Zo stond op een dag Haman op, een man met veel invloed op de koning, die een wet wist af te dwingen die toestemming gaf om alle joden te doden en hun bezittingen te stelen. Van Haman wordt geschreven dat hij een afstammeling is van de koning van de Amalekieten, het volk dat in de Bijbel staat voor de aartsvijand, het absolute kwaad.
Mordechai, neef en voogd van Ester hoorde van de plannen van Haman, en met gevaar voor eigen leven maakte Ester zich aan de koning als joods bekend om diens plannen te verijdelen. Haman werd geëxecuteerd. En de dag die hij, Haman had bepaald voor de vernietiging, werd de dag waarop de joden met toestemming van de koning zich voor één keer mochten verdedigen. In alle provincies van het rijk mochten ze iedereen die hen en hun gezinnen wilde aanvallen, tot de laatste man doden, en diens bezittingen buit maken.
Toen dat door boden met brieven bekend gemaakt werd in heel het rijk, sloten vele burgers zich bij de joden aan. “Want angst voor de joden had zich van hen meester gemaakt.” Terecht, want de dag erop zullen de joden zich van hun rust verzekeren door 75.000 van hun belagers te doden.
En Mordechai verplichtte in een brief alle joden van het rijk om elk jaar opnieuw zowel de veertiende als de vijftiende dag van de maand adar te vieren, omdat dit de dagen waren waarop de Joden rust gekregen hadden en niet meer door hun vijanden werden bedreigd, en omdat dit de maand was waarin voor hen droefheid was veranderd in vreugde en rouw was veranderd in feest. Ze moesten er dagen van feestmalen en feestvreugde van maken, dagen waarop ze elkaar lekkernijen stuurden en geschenken gaven aan de armen.
En zo is het ook gedaan. Ieder jaar weer in het voorjaar wordt Poeriem gevierd.
En het was broodnodig om dat feest te vieren. Want in elke generatie stond toe nu toe wel een Haman op, iemand die op valse gronden het volk, het stadsbestuur of de regering van een land tegen de joden opzette. In elke generatie was ergens wel een uitbarsting van geweld tegen een joodse gemeenschap, vloeide er bloed, werd er verkracht en geroofd, verwoest, verjaagd. Altijd weer die leugens. “De joden hebben de waterput vergiftigd. De joden hebben de stadspoort voor de vijand opengezet. De joden zijn de geheime elite die aan de touwtjes trekt, tot ellende van velen.”
Ook in Nederland. In 1928 stond er nog in Merijntje Gijzen’s jeugd:
“Merijntje dacht aan de verhalen die hij weleens gehoord had, over de slechtheid der joden, de verworpelingen die Christus vermoord hadden en voor straf over de wereld moesten zwerven. Op het dorp hadden de kinderen altijd schuw de jood ontweken, die met ellegoed leurde. Joden deden verschrikkelijke dingen. Ze slachtten christenkinderen en bakten hun bloed door het Paasbrood…”
Joden hoorden er niet bij. Of ze dat nu wilden of niet. In mijn volwassenheid nog hoorde ik iemand zeggen dat alle joden paardengekken waren, en in de handel niet te vertrouwen. Echte jodenstreken. En onder ons zijn nog mensen die als kind werden gedreigd dat de boze jood zou komen als ze niet braaf waren. Een overbuurjongen van me droeg een bril en werd uitgescholden voor brillenjood.
Tot vrij recent was de cultuur in West-Europa er eentje van uitsluiting, verdachtmaking en vervolging van joden. En ook in Oost-Europa en Rusland. En in mindere mate in Noord-Afrika en het Midden-Oosten, al is dat relatief. Ook gewone Nederlanders, kerkmensen, namen door de eeuwen heen actief deel aan het antisemitisme die bij de cultuur hoorde.
En al die eeuwen zijn de joden Poeriem blijven vieren. Het feest van de ommekeer, de joden gered in plaats van vermoord, de joden veilig in plaats van vervolgd, de joden gevreesd in plaats van verguist. Ze vierden het ieder voorjaar, ongeacht de omstandigheden. Ze vierden het in het ghetto van Lodz, Teresienstadt, zelfs in diverse concentratiekampen. Hoe kun je, vraag je je af.
Daar is wel antwoord op gegeven. En dat antwoord ging over de verborgen God. In heel het Bijbelboek Ester komt de naam van God niet voor, God is verborgen. Hij verbergt zijn aangezicht. In het hebreeuws is dat Hester Panim, de rabbijnen maakten er ook nog een woordspel van met de naam van Ester, die zelf als verborgene, haar joodse identiteit verborgen, in het paleis van de koning leeft. En ondanks die verborgenheid doen Mordechai en Ester wat in hun omstandigheden het juiste is om te doen. Omdat het goed is, zelfs al brengt het ze in gevaar. En ondanks de verborgenheid van God laat die zich toch uiteindelijk gelden. We zijn er nog, ondanks alles. “Hij was het weer.”
Poeriem vieren ondanks de omstandigheden is dus een manier om om te gaan met de vraag ‘waar is God nu’? De hoop levend te houden dat de verborgenheid van God niet betekende de afwezigheid van God. En bovendien was het aanleiding om feest te vieren. Dat wordt zelfs verplicht gesteld. dat je probeert in vrolijkheid even uit te stijgen boven alle zorgen die je bedrukken. In de Talmoed staat zelfs: “Een mens moet op Poeriem zo dronken worden dat hij het verschil niet meer weet tussen ‘vervloekt is Haman’ en ‘gezegend is Mordechai.” Er moet gevierd en gegrapt worden. Dat schept ademruimte in de meest benauwde omstandigheden. Of, zoals een holocaustoverlevende over humor in de concentratiekampen zei: het hield ons in leven.
Maar het Poeriemgebod dat de meeste nadruk krijgt is zelf het goede te doen, gesymboliseerd door elkaar lekkernijen te sturen en goed te doen aan de armen. En ook dat geeft vreugde, zo zei de beroemde Rabbijn Maimonides, ook wel de RAMBAM genoemd: vreugde is het grootst wanneer de armen worden verblijd.
Hoewel het in het verhaal van Ester om zelfverdediging gaat, heeft Poerim in het recente verleden soms ook het karakter van een aanval gekregen. In Israël liepen in voorgaande jaren bepaalde religieuze groeperingen langs Palestijnse wijken met een pop van Haman gekleed in een keffiyeh. En in 1994 vermoordde de ultrarechtse Baruch Goldstein op Poeriem in Hebron bij de grot van de patriarchen 29 Palestijnen en verwondde er 125. Het is maar net wie je met Amalek wilt associëren, zo lijkt het. In sommige kringen biedt dat een vrijbrief voor geweld. Maar het geeft ook een spanning aan die in het verhaal van Ester zelf zit. De spanning van wanneer geweld gebruiken en wanneer niet.
Daarom een andere, oude, joodse stem. Een van de verhalen die door de eeuwen heen aan de thora zijn toegevoegd, om de toepassing ervan vast te leggen voor het nageslacht.
In de buurt van rabbi Meïr woonden hooligans die hem veel leed berokkenden. Rabbi Meïr bad tot God om zich over hem te ontfermen—namelijk dat de hooligans zouden sterven. Rabbi Meïrs vrouw, Bruria, zei tegen hem: Wat denk je wel? Op grond waarvan bid je om de dood van deze relschoppers? Leg jij dat vers in Psalm 104, zoals geschreven staat: “Laat zonden van de aarde verdwijnen” zo uit dat dat de wereld beter af zou zijn als de goddelozen worden uitgeroeid? Maar er staat toch niet: “Laat de zondaars verdwijnen”? Er staat: “Laat zonden verdwijnen.” Je moet bidden om een einde aan hun overtredingen, niet om het verdwijnen van de overtreders zelf. En lees eens aan het einde van het vers, waar staat: “En de goddelozen zullen niet meer zijn.” Als, zoals jij suggereert, “de overtredingen zullen ophouden” zou slaan op het omkomen van de boosdoeners, hoe kan het dan dat de goddelozen niet meer zijn—dat wil zeggen: dat zij niet langer goddeloos zijn? Nee, bid dat God zich over hen ontfermt, dat zij tot inkeer komen; want als zij zich bekeren, dan zijn de goddelozen niet meer, aangezien zij zich bekeerd hebben. Rabbi Meïr zag dat Bruria gelijk had, en hij bad dat God zich over de relschoppers zou ontfermen, en zij kwamen tot inkeer.
En dan Romeinen 12. Paulus spreekt tot een minderheidskerk die weet wat vijandschap is. “Neem geen wraak, geliefden, maar laat de wraak aan God.” Hij citeert Spreuken: “Als je vijand honger heeft, geef hem te eten; zo stapel je vurige kolen op zijn hoofd.” Dat is geen truc om de ander met vriendelijkheid te manipuleren tot schuldgevoel. Het is goed doen omdat het goed is, en de uitwerking—schaamte, inzicht, zuivering—laat je aan God. Je kiest ervoor het kwaad te breken door goed te doen, en je geeft het gewelddadige oordeel uit handen. En vanuit het perspectief van God krijgt die wraak misschien wel de vorm van ontferming.
Het boek Ester heeft harde kanten. Het getuigt van zelfverdediging in nood. Maar er zijn redelijke grenzen. En het bijbelboek laat óók zien hoe die nood in een feest wordt omgezet dat de samenleving opbouwt. De laatste woorden van het verhaal gaan niet over vijanden verslaan, maar over gemeenschap weven. En precies daar haakt Romeinen 12 aan: verzet je tegen het kwaad, maar doe het met de middelen van het goede. Laat God rechter zijn; laat ons goeddoeners zijn.
Misschien is dit wel de meest nuchtere manier om Purim en Paulus samen te horen: in een wereld waarin God soms verborgen lijkt, kies je—zoals Ester—voor verantwoordelijkheid. Je weigert buit. Je laat je vreugde uitlopen in gulheid. Je verzet je tegen geweld zonder het te spiegelen. En je spreekt en bidt, met de wijze rabbijnsvrouw Bruria, niet tegen mensen, maar tegen zonden. Zo stapelen we geen kolen van schaamte, maar daden van barmhartigheid. En soms werken die als vurige kolen—niet op het hoofd van de ander, maar op ons eigen hart, tot het ontdooit.
Laten we daarom twee hele concrete dingen doen. Eén: geef je vijand vandaag te eten—lees: doe iets goed aan iemand die je in weg zit. Twee: verblijd de armen. Dat is de bron van echte vreugde. Wie zo leeft, merkt dat de verborgen God ineens verrassend nabij kan zijn. En als Hij verborgen blijft, dan nog is de naaste zichtbaar genoeg.
“Word niet overwonnen door het kwade, maar overwin het kwade door het goede.”
Selectie van gebruikte bronnen:
Verhaal van Beruria, Berachot 10A uit de Babylonische Talmud (3-10-2025)
Mark R. Cohen, Under Crescent and Cross: The Jews in the Middle Ages (1994)
Tzvi Freeman, Drinking on Purim, (chabad.org, 3-10-2025)
Elliott S. Horowitz, Reckless rites: Purim and the Legacy of Jewish Violence (2006)
Ruth Langer, Violence and Vengeance: Purim and Good Friday (2008 (3-10-2025)
Hannah Kaye, Celebrating Purim in the Midst of Tragedy (2024, 3-10-2025)