We omringen ons met schoonheid tijdens de kerstdagen. Kerstballen blinken, lichtjes twinkelen, slingers slingeren en dennengroen dennengeurt. Allemaal schoonheid. We kleden onszelf mooi aan, en als het even kan ook de eettafel. We moeten elkaar sieraden en parfum kado doen. Als we naar de kerk gaan genieten we van de sfeer van dat oude gebouw en zingen mooie gloria’s.
Daarom heb ik gezocht naar iets lelijks. Als tegenwicht voor alle schoonheid. Niet om knorrig te zijn. Of tegendraads. Nou ja…
“Ho even. Voor je verder gaat, mogen wij ook even!” zul je denken. “Mógen we ook even ontvluchten aan de lelijkheid van alle dag. Aan de oorlogen die we voeren op schoolpleinen, in kantoortuinen en rond eettafels. Aan ons dagelijkse kloffie met snotvlekken van de kinderen of kruimels van onze tafeltje-dekjemaaltijd. Even doen alsof de wereld is zoals we hem verlangen. Vrede op aarde en mensen waarin God een welbehagen kan stellen omdat ze zo braaf zo vroom zo mooi en zo goed zijn. We moeten de hoop toch levend houden? Dat hebben we nodig. Bevestiging dat we goede mensen zijn en dat de wereld en het leven mooi kunnen wezen.”
Ja natuurlijk mag dat! Kerstmis als mentale vakantie door even je omgeving op te leuken, Kerst als therapeutische interventie om even de vouwen uit je kleren en je relaties te strijken. Kijken naar wat kan, naar het goede leven. Denken om een ander ver weg zonder w.c. of dichtbij zonder genoeg te eten. Er komt veel goeds uit het Kerstfeest voort.
Maar toch heb ik gezocht naar iets lelijks. Iets tegendraads. Niet om de schoonheid te saboteren, of om het positieve gevoel plaats te laten maken voor chagrijn, nee, omdat de blijde boodschap van de Bijbel een irritant tegenstemmetje biedt. Want buiten alle orde, buiten alle schoonheid, zonder onderdak is het kind dat met Kerst geboren wordt. Het is niet binnen in de geur van houtvuur en eend met cranberrysaus. Het is buiten! En als je opgaat in wat binnen is, vergeet je degene die buiten staat. Luister maar eens naar het gedichtje van Okke Jager.
‘Ere zij God’ duurt lang [Okke Jager]
Ik zou de kerstgeschiedenis vertellen.
De kleintjes kwamen kleintjes om het orgel staan.
Ik hoorde wel, dat iemand stond te bellen,
Maar onder ’t zingen kon ik niet naar voren gaan.
‘k Had anders eerst wel uit het raam gekeken,
Maar dat was nu, vond ik, de eer van God te na.
’t Zou oneerbiedig zijn de zang te breken,
Wij zongen – tweede stem – het lied der eng’len na.
‘Ere zij God’ duurt lang en ‘Vrede op aarde’.
Ik liet maar bellen tot het allerlaatst refrein.
Toen zag ik, Wie er door de ruiten staarde:
Het Kind vroeg in een kind, of Hij er bij mocht zijn.
We zingen zo hard gloria en doen zozeer ons best, dat we het tikken van de hulpbehoevende handen op ons raam niet willen horen. Het Kind, het kerstkind stond in de kou en even leek er geen plaats in het gastenverblijf van de stad. Laten wij alsjeblieft niet dezelfde fout maken als de herbergier van Bethlehem!
Ik heb gezocht naar iets lelijks. Iets met een plastic Jezus. Iets wat van plastic is gemaakt, is meestal goedkoop en als bulk te produceren. En te reproduceren. Doordat we het kindeke Jezus in plastic kunnen gieten is het beeld dat we ervan hebben alomtegenwoordig. Een zoet lief kindeke. Om je aan te vergapen. Om je in te verliezen. Het is zo algemeen geworden dat het ons niet meer prikkelt. Niet meer irriteert. Dat we er geen vragen mee bij krijgen. Het is zo mooi dat het ons niet meer stoort. De kerststal is onderdeel geworden van het decor en valt daar makkelijk in weg.
Wil je het lelijke wel zien? Wil je wel gestoord worden in je positieve flow? Of negeer je liever eventjes de onvolkomenheden, omdat het Kerstmis is? (Is deze tekst het enige storende deze kerstdagen?)
Kijk, ik denk dat God ons het goede wel gunt. Dat lees je ook in het Kerstverhaal. De vrolijkheid spat ervan af. Maar let wel even op wie daar precies vrolijk gemaakt worden. Herders. Outcasts. Vreemd volk dat eruit sprong als je ze in het straatbeeld zag. Ze hoorden er niet echt bij. Onze moderne herders zijn die Roemenen met hun brakke accordeons bij de supermarkt. En… waar blijven zij eigenlijk als de winkels dicht zijn? Waar slapen zij eigenlijk vannacht? Als God ons het goede gunt, dan ook hun. En dan ook de vluchtelingen aan de grens van Syrië. De stinkende strontrapers in India. Verzin het maar.
Het gaat erom dat de schoonheid in het Kerstverhaal opdoemt middenin alle lelijkheid. De warmte komt van buiten, niet van binnenuit. Niet in het perfecte en het volmaakte, in het lelijke en onvolmaakte wordt het Christuskind geboren. Laten we het alsjeblieft niet mooier maken dan het is. Laten we onszelf niet mooier voordoen dan we zijn. Want a) we doen alsof en snijden ons daarin af van medemensen die het met veel minder moeten stellen, b) als we ons maar met 1 kant van de werkelijkheid bezighouden missen we een enorm terrein waar God ook gevonden kan worden (misschien juist) en c) we kijken voorbij aan onze eigen lelijkheid en onvolmaaktheid als iets om niet alleen te accepteren maar ook te waarderen. We zijn niet mooier dan we zijn dus hoeven we niet te doen alsof. God gunt ons het goede wel. Er is veel goeds te halen in de kou achter de dichte buitendeur, en er is ook veel goeds te brengen.
Als je dus volgend jaar weer een kerstboom optuigt, of een kerststal neerzet: voeg daar dan een spuuglelijke bal aan toe. Of een kitscherige plastic Jezus. Dan voeg je een beetje werkelijkheid toe aan de droom van Kerstmis. En schep je ruimte om te zien hoe die droom doordringt in de werkelijkheid.