Zoals jullie weten zijn de kerstverhalen verzonnen. Ze zijn niet echt gebeurd en dat is ook niet belangrijk. Het is er de biografen van Jezus, de evangelisten, om te doen dat uit hun verhalen een beeld oprijst van wie Jezus is geweest. Een getrouw beeld van de indruk die hij tijdens zijn leven en door zijn dood, in woorden en daden gemaakt heeft. Een indruk achteraf voorzien van een theologische duiding. Niet uit de lucht gegrepen want Jezus werd tijdens zijn leven al gezien als een bijzondere man Gods. De verhalen over het begin van Jezus’ leven zijn dus niet echt gebeurd, maar wel waar.
Van Jezus werd geloofd dat in hem God de mens dichtbij gekomen is. Dat de Schepper zich met Jezus over zijn schepping ontfermd heeft, als een licht dat doorbreekt in het donker. Geen slecht idee van onze voorvaderen om dit geloof, verbeeld in het verhaal van de geboorte van het Christuskind, te vieren op het moment dat de donkerste dag van het jaar achter ons ligt. In de weken ná Kerstmis leest de kerkelijke traditie verhalen waarin oplicht wie Jezus zou kunnen zijn. Epifanie, verschijning heet deze tijd. De verschijning van God in de materie. Bij deze zin moet ik trouwens wel opmerken dat de traditie nooit heeft beweerd dat je Jezus met God gelijk moet stellen. Dat je zou moeten wikken en wegen in hoeverre hij menselijk en in hoeverre goddelijk zou zijn. Dat is een mysterie, waarvan hooguit af en toe in een flits iets inzichtelijk lijkt te worden. Om vervolgens weer te verdwijnen. Het feest van Epifanie, van de drie koningen, is in de Oosterse Kerk nog belangrijker dan het geboortefeest.
God die de mens dichtbij gekomen is. Dat is geen kerkelijke of christelijke uitvinding. In het Jodendom en heidendom bestond al het geloof dat dat kon. Romeinse en Germaanse goden wandelden soms onder de mensen. En de joden verwachtten de komst van de Messias. De gezalfde, de koning die als David namens God zou gaan regeren. En tot in de eeuwen der eeuwen een rijk van vrede en gerechtigheid zou stichten. De joden die Jezus volgden concludeerden na zijn dood: Jezus is de Messias. Door die uitspraak gooiden ze het beeld van de Messias dat in hun tijd overheerste, wel omver. Geen politieke koning, geen heerser te paard met een leger en zwaard. Geen stoere overwinnaar maar een loser in de ogen van de wereld. Dat was de Messias. En hij had redding gebracht, maar niet door de wereld te veranderen. Nee, door de mogelijkheden van de mens in de wereld te veranderen. Door de angst voor de dood weg te nemen en op een nieuwe manier de essentie van de Torah uit te leggen. Jezus wees in zijn woorden en daden opnieuw op het feit dat de Torah een weg van bevrijding moet zijn.
Blijkbaar was die uitleg voor zijn tijd vernieuwend. Omdat hij er een vernieuwende conclusie aan verbond. Namelijk dat de weg naar bevrijding niet alleen voor joden van geboorte was weggelegd, maar ook voor niet-joden. Dat God zich met de wereld had verbonden en niet enkel met dat ene bijzondere volk. De weerstand tegen Jezus kwam dan ook vooral vanuit de hoek van religieuze en politieke leiders die hun godsdienst verbonden met nationalisme, en het naleven van hun religieuze voorschriften zagen als enige manier van leven die goed was in Gods ogen. Jezus, zelf een religieuze geleerde, doorbrak dit denken in woord en in daad. Zoals eeuwen eerder de profeet Jeremia al namens God uitriep: rechtvaardigheid wil ik, en geen offers! God beweegt zich naar de mens toe, is met de mens bewogen. En op die uitnodiging van de kant van God kan de mens ingaan door rechtvaardig te leven. Rechtvaardigheid die toegespitst werd in de opdracht om God lief te hebben in alles, en je naaste lief te hebben zoals jezelf. Zonder de religieuze voorschriften te laten bepalen wie wel en niet je naaste was.
Er is in de figuur van Jezus dus sprake van een doorlopende lijn met zijn joodse traditie, en er is tegelijkertijd een nieuwe weg die wordt ingeslagen. Zijn volgelingen, uiteindelijk ook wij, maken deel uit van een stroming binnen de bedding van het jodendom. Maar dan los van nationalisme, universeel. Christendom als universeel jodendom. Dat is precies wat oplicht in de Mattheüstekst vanmorgen. En het is ook de strekking van het evangelie van Paulus. God heeft zich in Christus naar de hele wereld toegewend, naar joden en nietjoden. De eerste stap vond plaats binnen de grenzen van Judea. Maar de goede boodschap ging over die grens heen de wereld in. Mattheüs beschrijft dat als volgt: het licht dat opgaat over Judea (denk aan het licht in de proloog van Johannes), in dit geval het licht van een ster, wordt als eerste gezien door vreemdelingen. Het licht betekent dat de koning is geboren. De inwoners van Jeruzalem en hun koning Herodes zien het licht niet. Ze schrikken zich een hoedje als ze het horen. Het is alsof het licht in Jeruzalem gedoofd is, want pas als de wijzen uit het Oosten Jeruzalem verlaten, staat de ster er weer. Het zijn bij Mattheüs de vreemdelingen die als eerste buigen voor die vreemde koning, Jezus. Tegengesteld aan de tirannieke koning Herodes. Die onder dat imago een bloedige streep zet in de kindermoord.
De kindermoord is het derde statement van Mattheüs over Jezus in dit tekstgedeelte. (1) Jezus is de koning van God, (2) vreemdelingen hebben het nog eerder door dan Judeeërs en zijn dus minstens even belangrijk. (3) Jezus is de nieuwe Mozes… want zoals Mozes gered werd van de moord op de Hebreeuwse jongetjes door de farao, zo wordt Jezus gered van de kindermoord in Betlehem. En hij komt zoals Mozes veilig terug uit Egypte, om de mensen in zijn latere leven opnieuw de wet van God, opnieuw de geboden, de Torah te geven. Continuïteit met het jodendom, maar met een universeel karakter.
Paulus is, als verspreider van het evangelie in niet-joodse streken,dezelfde mening toegedaan. In Jezus heeft God zich toegewend tot de wereld, tot heel de wereld. En heel de wereld is welkom om hem te beantwoorden. Daarbij is de wet, in de zin van het precies naleven van rituelen, niet noodzakelijk. Het is prima volgens Paulus dat de joden die rituelen naleven, want ze zijn bedoeld om de liefde van God te beantwoorden. Maar je op God richten kan ook op een andere manier. En wat alle manieren gemeen hebben, is dat ze om vertrouwen en toevertrouwen gaan. Er is volgens Paulus dus geen breuk tussen jodendom en christendom, tussen wet en evangelie. Het verbond dat God in Jezus met mensen sloot, een ander woord daarvoor is Testament, is geen nieuw verbond, geen Nieuw Testament. Het is een vernieuwd testament. Trouw wendt God zich opnieuw tot de mensen. En het is in het vertrouwen waarmee we de weg gaan die hij ons wijst, dat we zijn liefde beantwoorden.
Maakt het indruk op ons, het verhaal van Jezus, het verhaal van God die zich naar mensen toewendt? Of is het te lang geleden, hebben wij nieuwe verhalen nodig, een nieuw evangelie? Je wenden tot de wijsheid van het Oosten is vandaag de dag ook onder christenen behoorlijk populair. Ik denk toch dat dit niet nodig is. Net als Herodes kunnen ook wij schrikken als we ons beseffen wat er vlak voor onze neus ligt. De consequentie van het feit dat die mens Jezus als nieuwe Mozes, als Messias geduid wordt, blijft namelijk prikkelen. Een loser uit Nazaret. Dat in zo iemand God zichtbaar wordt. Een loser die zich om andere losers bekommerde.
Waar wij vandaag in vertrouwen zijn aanstootgevende weg gaan, ons laten aanstoten en laten omstoten onze heilige huisjes, daar ontdekken we misschien zelf wel dat de trouwe God zich nog steeds tot de mensen wendt.
Ook al is het niet allemaal echt gebeurd, met Gods hulp kan het zo maar waar worden.
Bij: Mattheüs 2:1-12, Romeinen 3:21-31