De barmhartige Marokkaan

Overweging bij Lucas 10:25-37 en 1 Korintiërs 13

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Op een vraag antwoorden met een vraag. Al sinds mensenheugenis is dat een beproefd middel van filosofen, ouders en onderwijzers, om te zorgen dat iemand echt iets leert. Want je kunt iemand wel meteen antwoord geven, maar als die ander zelf zoekt naar een antwoord, gaat die het misschien wel beter begrijpen.

Ook Jezus antwoordt met een vraag vanmorgen, als de Wetsgeleerde hem vraagt wat die moet doen om deel te krijgen aan het eeuwige leven. ‘Wat staat er in de wet geschreven, wat lees je daar?’

De man antwoordt met een citaat, hij kan het zo uit zijn herinnering oplepelen, het is een stuk van de joodse geloofsbelijdenis. Die kent hij van buiten. ‘Heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw kracht en met heel uw verstand, en uw naaste als uzelf.’

‘Uitstekend,’ zegt Jezus, doe dat en je zult leven. Dat lijkt een beetje een flauwe reactie. Maar dat is het natuurlijk niet. Want eigenlijk is de reactie van de Wetsgeleerde om met een citaat aan te komen heel flauw.

Het is je misschien niet opgevallen, maar toen de man zijn vraag stelde na, ‘Meester, wat moet ik doen om deel te krijgen aan het eeuwige leven?’ hoe reageerde Jezus toen ook alweer? Ja, met een vraag, en die bestond uit twee gedeeltes. ‘Wat staat er in de wet geschreven -komma- wat lees je daar?’ Het eerste deel van de vraag, wat staat er geschreven, daar kun je rustig met een letterlijk citaat op antwoorden. Maar het tweede deel, wat lees je daar, betekent ‘hoe interpreteer jij dat?’. Wat ergens geschreven staat, is voor iedereen te zien, maar hoe je dat vervolgens uitlegt, kan verschillen. De Bijbel uitleggen begint vaak met de vraag: ja, dat staat er, maar wat stáát er nu eigenlijk, hoe leggen we het uit, wat zou ermee bedoeld kunnen zijn, wat betekent het? Op die vraag gaat de Wetsgeleerde met zijn antwoord niet in. Die citeert alleen wat er staat en negeert de uitnodiging om zijn interpretatie daarvan te geven.

En waar gaat het uiteindelijk om als je de Bijbel leest? Niet dat je precies weet wat er staat, maar hoe je dat interpreteert en wat je ermee doet in je dagelijks leven, toch? ‘Wat goed dat je weet wat er staat, nu alleen nog doen, dan komt het wel goed met jou’ antwoordt Jezus. Je ziet de ironische glimlach erbij die rond zijn mondhoeken speelt.

Want de wet van buiten kennen, dat kan iedereen, maar kent de wetsgeleerde de wet ook van binnen? Daar gaat het toch om?

“Al sprak ik de talen van alle mensen en die van de engelen – had ik de liefde niet, ik zou niet meer zijn dan een dreunende gong of een schallende cimbaal. 2 (…) al bezat ik alle kennis en had ik het geloof dat bergen kan verplaatsen – had ik de liefde niet, ik zou niets zijn.”

Je kunt nog zo veel weten, als het geen handen en voeten in het dagelijks leven krijgt, als de kennis van de dingen van God niet gedragen wordt door het kloppen van je hart, wat is die kennis dan waard?

De wetsgeleerde in het verhaal kent de letter van de wet van buiten, kan naar die letter leven als hij wil, maar leeft hij ook vanuit de geest van de wet? En wat is dan die geest? Welke vruchten brengt zijn leven voort – want aan de vruchten herken je de gezondheid van de boom.

Ja maar, ja maar… de man voelt zich betrapt maar geeft zich niet gewonnen en stelt nog een vraag. Het is opnieuw een vraag die over het weten gaat. ‘Oké, maar geef dan eens een definitie van ‘mijn naaste’?’ Wie wordt daarmee dan bedoeld? Dat is in die tijd niet zo’n gekke vraag hoor. Er was nog geen Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, en wetten en regels die voor het eigen volk golden, golden niet voor mensen in het land die niet bij dat eigen volk hoorden. Dat betekende dat vreemdelingen soms ingezet werden voor baantjes die in de godsdienst van het eigen volk verboden of onrein waren. En het betekende tegelijkertijd ook dat vreemdelingen of andersgelovigen niet de bescherming van het recht kregen die de mensen van het eigen volk wel kregen.

Wie is mijn naaste betekent: voor wie geldt dat dan, dat ik hem lief moet hebben als mezelf? Geef eens een lijstje? Wie verdient een volwaardige menselijke behandeling?

Jezus geeft geen lijstje. Nogmaals probeert hij de man weg te trekken bij het zuivere weten. Hij is niet gekomen om academische discussies te voeren, maar om godsdienst te confronteren met het gewone dagelijkse leven. Hij gaat van de letter naar de geest, om vanuit die geest weer terug te gaan naar de letter. Dat is zo belangrijk. Want het leven is vaak ingewikkelder dan je in een regel kunt vatten. En daar waar dit ontkend wordt, verdwijnt de menselijkheid.

Daarom zullen er bijvoorbeeld in ons land nooit robots in de rechtbank zitten, en wordt er recht gesproken door rechters van vlees en bloed en niet door computers. Computers kunnen heel goed regels toepassen. Maar we laten dat aan mensen over, omdat de letter van de wet toegepast moet worden op het weerbarstige leven, en mensen en hun overtredingen niet alleen langs de liniaal van het wetboek moeten worden gelegd, maar ook met de menselijke maat moeten worden gemeten. Alleen mensen weten wat het betekent om als mens te leven, een robot weet dat niet. En er moeten advocaten zijn om rechters daarbij te helpen, daar aan te herinneren, aan de menselijke maat en hoe die wordt toegepast. En voor wie die geldt trouwens ook.

Want rechters zijn ook maar mensen, en er sluipen, dat is aangetoond, allerlei vooroordelen in hun oordelen mee. Als je een jonge Noord-Afrikaanse man bent, krijg je voor hetzelfde vergrijp veel sneller een zwaardere straf, dan wanneer je een witte jongeman bent.

“(…) al bezat ik alle kennis en had ik het geloof dat bergen kan verplaatsen – had ik de liefde niet, ik zou niets voorstellen.”

Jezus heeft een belangrijk gereedschap in zijn koffer om vragen van het hoofd te confronteren met het leven, om te laten zien dat het in het leven ook om het hart gaat. Het verhaal. Als de wetsgeleerde vraagt ‘wie is mijn naaste’ vertelt hij het ons bekende verhaal van de Samaritaan die zich ontfermt over de gewonde jood, terwijl de wetsgetrouwe religieuze mannen hem links laten liggen. Omdat dat van hun regels moet. Hij sluit het verhaal af met een vraag: wie was voor de gewonde man een naaste? Daarmee zegt hij: de juiste vraag is niet ‘wie is mijn naaste,’ maar de juiste vraag is ‘voor wie kan ik een naaste zijn?’ Met liefde in de wereld staan maakt een naaste van wie er op je weg gebracht wordt, ongeacht achtergrond, afkomst of geloof.

Prima dat je weet wat er staat, maar hoe doe jij dat in je leven. Hoe pas jij dat toe? Dat is het interessante gesprek. En dan blijkt het nog niet zo eenvoudig te zijn. En dan blijkt het uiteindelijk te gaan over met welke waarden je in de wereld staat.

Daar waar, over en weer, vragen gesteld mogen worden, ontstaat een gesprek. Daar waar vragen gesteld mogen worden bij dingen die zo vanzelfsprekend lijken dat je ze als een geloofsbelijdenis kunt oplepelen, ontstaat een diepere verbinding tussen de geest van de tekst en de waarden waaruit jij als mens leeft. Daar waar vragen gesteld mogen worden bij vooroordelen die dicht onder de oppervlakte liggen, ontstaat een gesprek over hoe jij naar mensen kijkt.

Dat laatste doet Jezus ook nog met zijn verhaal. Dat maakt het extra spannend. Hij had het ook bij een niet nader gedefinieerde reiziger kunnen laten die de gewonde man helpt. En op die manier kunnen laten zien dat de religieuze wetten hun doel voorbijschieten als ze ervoor zorgen dat iemand naast de weg ligt te creperen. Maar Jezus maakt van de reiziger een Samaritaan. Onder joden waren die niet zo geliefd. Over en weer niet, ze gingen liever niet met elkaar om. Ze verwachtten van elkaar weinig goeds. Er waren vooroordelen. Jezus deelde die vooroordelen niet, of zette er vraagtekens bij.

“Wie van deze drie is de naaste geworden van het slachtoffer?” vraagt hij.

De wetsgeleerde antwoordt niet met “De Samaritaan” maar met “De man die barmhartigheid heeft getoond.” Met andere woorden: als je God wilt dienen door iemands naaste te zijn, help dan waar geholpen moet worden, zie voorbij je vooroordelen, zie de ander als mens.

Ik grapte daarom van de week tegen vrienden dat ik het vandaag over de gelijkenis van de barmhartige Marokkaan zou hebben.

En wat zou het fijn zijn als we bestuurders zouden hebben die het in crisissituaties aandurven om niet voor de snelle antwoorden te gaan. Wat is er mis met uitspreken dat je het geweld veroordeelt, maar nog niet alle feiten kent om tot een definitief oordeel te komen? Het leven is altijd weerbarstiger en ingewikkelder dan onze vooroordelen. En wat is er mis met terugkomen op een uitspraak, zelfs al heb je die op een groot podium gedaan?

Nee, geef me dan het trage leergesprek maar dat Jezus voert met de wetsgeleerde. Waar bij een oordeel vragen worden gesteld en waarbij medemenselijkheid de grondwaarde blijkt te zijn. Had ik de liefde niet…

Had ik de liefde niet… ik wens ons rond onze eigen vooroordelen de nodige vertraging toe. Crisis? Blus de brand die geblust moet worden maar vergeet niet te vertragen, en je af te vragen: wat ik hiermee doe of hierover zeg richting anderen, helpt dat de liefde? Vermeerdert dit de liefde in de wereld? Of draagt het bij aan meer geweld, en is het op die manier zelf een daad van geweld?

Ik wens je het vertrouwen om je naaste lief te hebben. Zodat we de barmhartigheid kunnen beoefenen die “samenleven” in het klein en in het groot ook van ons, ook van jou en jou en jou en mij, nodig heeft.

Amen