De drie wijze dochters – een kerstverhaal

Jullie kennen misschien het verhaal van de geboorte van het kindje Jezus, ergens in een stal in Betlehem. En jullie weten dat hij bezoek kreeg van herders. 

En dan is er ook nog het verhaal over wijzen uit het oosten die daar een ster zagen en op zoek gingen naar het kind om het geschenken te brengen: goud, wierook en mirre.

In bijna elke kerststal kom je ze tegen. Met een baard en nette kleren. Eerbiedig geknield bij de kribbe met hun kistjes open. Hun kronen of tulbanden op hun hoofd: want de wijzen waren koningen.

Wat niemand weet, is dat de drie wijzen niet zomaar naar Betlehem reisden. Als dat zo was geweest, waren ze er waarschijnlijk nooit aangekomen. Hoe dat zit zal ik jullie nu vertellen.

1. Koning Balthasar, Koning Caspar en Koning Melchior woonden dicht bij elkaar in de buurt. Zo dichtbij dat ze elke zaterdagavond even de grens over gingen op hun kameel om samen een kopje thee te drinken. Dan weer in het paleis van Balthasar, dan weer bij Caspar, en de week daarna bij Melchior. 

Ze gingen natuurlijk ook bij elkaar op verjaardagsvisite. En als het zomer was, en dat was het in het Oosten eigenlijk altijd, aten ze vaak samen op woensdagavond in de tuin van een van de paleizen.

De drie koningen hadden alle drie een kind, een dochter. Ze gingen met hun vaders mee bij elkaar op bezoek. Ze waren vriendinnen. Ze voetbalden op woensdagavond samen in de tuin. Op verjaardagen pasten ze elkaars kleren of deden tikkertje met de lakeien. 

Maar iedere zaterdagavond dronken als hun vaders van de thee waren overgegaan op wijn en steeds luidruchtiger proostten en steeds stoerdere verhalen vertelden, lagen zij op hun rug in de tuin naar de sterren te kijken. 

Het was Layla, de dochter van Balthasar, die de ster het eerste zag. Maar toen zagen Yara en Bibi hem ook. 

‘Kijk nou, die heb ik nog nooit gezien! Wat zou dat kunnen betekenen? Yara haalde uit haar kamer meteen het boek ‘Wat de sterren je vertellen’ van Ibn Rasul Isa en las voor: “een plotseling fel stralende ster betekent dat er in de stad van David een koningskind geboren wordt.”

Een koningskind! Ze begonnen meteen te fantaseren wat ze het kind kado zouden doen. Als het een jongetje is… een beer… want ik vind jongetjes met beren zo schattig! En als het een meisje is van die kleine voetbalschoentjes… een babykroontje! Het duurde niet lang of ze waren zo enthousiast dat ze besloten bij het koningskind op bezoek te gaan.

Maar ja, een probleem… ze moesten hun vaders nog vragen. Gelukkig hadden die alledrie al een glaasje rode wijn op. En ze waren altijd heel erg met zichzelf bezig. ‘Weet je wat,’ stelde Layla voor, ‘we vragen ze gewoon niet! We gaan gewoon!’

Dus in de late avond en in de nacht, terwijl ze eigenlijk hadden moeten slapen, verzamelden ze eten en drinken, potten en pannen, kleren en dekens. Cadeautjes dat kon nu even niet, dat zouden ze onderweg wel fixen. En toen de morgenster fel aan de hemel scheen slopen ze het paleis uit en reden weg op een van de koninklijke kamelen. 

Dat hobbelt lekker, zo’n kameel. Ze spraken af dat Bibi wakker zou blijven terwijl Layla en Yara even konden slapen. En daarna Layla, en dan Yara. Zo reden ze tot de middag, aten wat en reden verder. Goed ingepakt tegen de hete zon. Toen het avond werd stopten ze, maakten een vuurtje om te koken, zetten de tent op, kletsten nog wat en sliepen heerlijk. Steeds twee tegelijk terwijl een van hun zorgde dat het vuur aanbleef en de hyena’s uit de buurt bleven en op de ster bleef letten. De volgende morgen reisden ze uitgerust verder in de richting die de ster ze wees.

2. De drie koningen werden die ochtend laat wakker, Balthasar in zijn eigen bed en Caspar en Melchior in de logeerkamers. Na het badderen zaten ze samen aan tafel te kletsen toen Melchior zei: wat slapen de meiden lang uit hè? Ja, zei Balthasar, dat zal de puberteit wel zijn, heb ik gehoord. Maar toen ze na een uur nog niet aan tafel kwamen, stuurde hij een lakei, die al snel terug was en met een rood hoofd vertelde dat het bed leeg was. Er lag wel een briefje op het kussen.

“Lieve vaders, wij zijn op kraambezoek bij het koningskind dat door de ster is aangekondigd. Daarna komen we weer terug. Maak je geen zorgen. Kus van Layla, Bibi en Yara.”

Maak je geen zorgen? Ze maakten zich meteen vreselijke zorgen! Drie meisjes van 11 op zichzelf op weg naar… waar naartoe? Door de woestijn, door de bergen? Wilde dieren. Zonnesteken. Hongerdood! We moeten ze redden!

‘Lakei! Stuur onmiddellijk de jager er op uit om uit te zoeken welke kant ze zijn opgegaan.’ De jager kwam na een tijdje bij de koning en zei: mijn majesteit koning Balthasar, koningen Melchior en Caspar, uwe hoogheden, de sporen van 1 kameel zijn gevonden, die zich beweegt naar het Westen. De woestijn in.’

‘Wat? De woestijn in het Westen? We gaan achter ze aan, wij drieën! Zo snel als we kunnen!’

Het duurde wel een halve dag voordat de kamelen van de koningen gezadeld waren, en ze alles voor de reis bij elkaar hadden. Eten, drinken, tenten, stoelen, tafels, goud om mee te kunnen betalen, wierook en mirre om hun tent en zichzelf een beetje lekker te laten ruiken, ze waren wel koningen immers. Toen de hitte van de middag voorbij was vertrokken ze. Op drie kamelen. 

De middagzon was nog best heet en ze kregen zo’n dorst dat ze na een uur al stopten. Stoppen, spullen van de kameel. Tafeltje uitklappen, stoeltjes neerzetten, glazen vullen, even zitten, even drinken. Glazen opruimen, stoeltjes oppakken, tafeltje inklappen, alles op de kameel, opstijgen en weer verder.

Daar gingen ze weer. Hobbelend op hun kamelen. Pijn in hun billen. En hoofden vol zorgen: de meisjes waar zijn ze, de meisjes! Van zorgen maken krijg je ook dorst zeg… dus na 2 uur: Stoppen, spullen van de kameel. Tafeltje uitklappen, stoeltjes neerzetten, glazen vullen, even zitten, even drinken. Glazen opruimen, stoeltjes oppakken, tafeltje inklappen, alles op de kameel, opstijgen en weer verder.

Weer een uur later kregen ze honger. Stoppen, spullen van de kameel. Tafeltje uitklappen, stoeltjes neerzetten, vuurtje maken, eten koken, even zitten, even eten, spullen opruimen, vuurtje uitmaken, stoeltjes oppakken, tafel inklappen, alles op de kameel, opstijgen en… toen werd het donker.

Dus… tent van de kameel, tenten opzetten, bedden oppompen, bedden opmaken, lekker gaan liggen. En dan de gedachte: wilde dieren! Wat hoor ik snuffelen buiten de tent. Hoor ik daar hyena’s huilen. Bang! Bang! Bibberbang. Balthasar ben jij ook wakker? Melchior jij ook? Ja Caspar. Laten we een vuurtje maken. En dan een van ons de wacht maar houden. En Caspar houdt als eerste de wacht. Maar Melchior en Balthasar zijn zo gespannen dat ze er maar bij komen zitten. Ze hebben het over hun dochters en houden bezorgd hun mond, en staren naar de sterren. Eentje staat wel heel vrolijk te stralen, maar ze zien het niet.

‘Hé, hé, zien jullie dat?’ Melchior en Balthasar zijn toch in slaap gevallen, blijkbaar, want ze schrikken wakker. Het begint al wat lichter te worden, de sterren worden al wat bleker, maar Caspar is opgestaan en wijst naar die ene felle ster. De anderen zien het ook: hij wordt groter, steeds groter, tot het licht om hun heen is en er iemand voor ze staat. “Wees niet bang! Ik ben de engel Gabriël, boodschapper van God. Jullie zijn op zoek naar het koningskind?’ 

‘Eh… eh… als u onze dochters bedoelt, dat zijn er drie, we zijn op zoek naar 3 koningskinderen!’ zegt Melchior die met zijn ogen knijpt tegen het licht. De andere twee koningen vallen hem bij: ‘Ja drie! Maar wacht zij zoeken zelf naar het koningskind, daar schreven ze over. Dus wij, ook wij!’

‘Het koningskind is in Betlehem.’ gaat Gabriël verder. Volg de ster en u zult alles vinden wat u zoekt.’

Zo snel als je met je ogen knippert is het licht om de koningen heen verdwenen. De engel is weg. De lucht is licht en het vuur is uit. Alleen staat die ene ster nog fel aan de hemel te stralen. Midden op de dag, heel gek. En het is alsof hij beweegt.

Ze breken hun tenten niet af. Ze laten hun bedden niet leeglopen, vouwen hun beddengoed niet op: hun stoelen, hun tafels, alles laten ze daar. Ze trekken alleen hun pyjama’s uit en hun kleren aan. En ze nemen op het laatste nippertje hun goud mee want misschien moeten ze nog wel iets kopen onderweg. In welk kistje zit het? Ach neem ze alle drie maar mee! Zo snel als hun kamelen maar willen rijden ze in de richting die de ster ze wijst.

3. ‘We gaan nog niet naar huis, nog lange niet nog lange niet, we gaan nog niet naar huis, want ons moeder is niet thuis!’ Layla, Yara en Bibi zijn vrolijk. De woestijn maakte plaats voor steeds groener land, met wegen en dorpen en mensen die vriendelijk zwaaiden. Ze sliepen vannacht in een herberg. En nu straalt de ster al de hele dag feller dan ze dachten, want Betlehem is vlakbij. Als ze het stadje inrijden zoeken ze wat kadootjes, maar het is maar een simpele boel daar zeg.  Geen beer, geen voetbalschoentjes, geen kroontjes… alleen maar speelgoed van hout. Ze kopen uiteindelijk een houten ezeltje, dat is het schattigste dat ze kunnen vinden. En dan is het alweer avond geworden.

Het is trouwens heel druk in de stad. En dat merken ze ook als ze een herberg zoeken. Ze rijden nog een klein stukje in de richting van de ster en zijn dan moe. Maar de herberg is vol. En de volgende ook. En die daarna ook. Nou ja, dan slapen we maar bij de kameel, zegt Bibi, mag dat?’ ‘Ja hoor!’ ‘Dankuwel mevrouw!’ Het is donker als ze de herberg uitstappen, een klein stukje over het straatje naar de stal. 

‘Heee! Heee! Meisjes. Yara, Bibi, Layla.’ Roepende mannenstemmen, vol spanning en vermoeidheid, en verdriet. Het zijn hun vaders. Op drie kamelen. Stoffig van hun tenen tot hun kronen. Ze springen van hun kamelen en sluiten hun dochters in hun armen. ‘We nemen jullie nu mee naar huis!’ 

‘Nee!’ roepen ze, ‘Kijk, de ster!’

Stralender dan ooit staat boven stal de ster te twinkelen. Het koningskind. De drie koningen wrijven hun handen en kijken elkaar aan… ze denken alledrie aan de engel die ze bezocht. ‘Nou, laten we dan maar naar binnen gaan hè?’ zegt Caspar.

‘Nee pap, dat kan niet zomaar, als ergens net een kind geboren is.’ zegt Bibi. ‘Wij gaan eerst wel even voorzichtig vragen.’

Ze lopen voorzichtig door de deur. Terwijl hun vaders buiten blijven staan. Ineens voelen de mannen hoe moe hun benen zijn. En hoe pijnlijk hun billen. Ze kloppen hun kleren wat af. 

‘Een koningskind in een stal? Vreemd!’ Zegt Melchior. 

‘Ja maar, wat dacht je van die engel dan. En hij had wel gelijk!’ Zegt Balthasar.

‘Hebben we eigenlijk wel een geschenk voor onze collega-koning?’ Zegt Caspar.
Ze hebben alleen de drie kistjes. Met goud, wierook en mirre erin.

Na een tijdje komen Yara, Bibi en Layla buiten. ‘Het is écht zo’n schatje! En zijn ouders vonden het ezeltje heel leuk hè. Lag ik vroeger ook in een kribbe toen ik geboren werd, pap?’ 

De moeder zei dat jullie ook wel even naar binnen mogen. Maar niet te lang hoor, want er zijn ook al herders geweest! En wel even je handen wassen.

Melchior, Balthasar en Caspar glimlachen naar hun dochters, vegen hun handen af aan hun stoffige mantels, en stappen alledrie met een kistje in hun handen naar binnen.

einde

Kaj van der Plas & Karin Dunning

* Alternatieve titel: De Drie Wijze Dochters, of hoe de drie koningen in de kerststal belandden