Bij: 1 Samuel 17:31-58
en Lucas 16:1-8
We lezen deze weken uit de verhalen over David. Vorige week zijn we begonnen. Met het verhaal over hoe David aangewezen wordt als nieuwe koning. Niet zijn grote sterke broers, maar David de herdersjongen. Met de leuke rode krulletjes. Ik heb toen ingezoomd op het thema van ‘de kleinste die de koning wordt.’ En wat dat zou kunnen betekenen. Want het is een rode draad in de verhalen van het Eerste Testament: Abel, Jakob, Jozef, steeds wordt de kleinste de belangrijkste gemaakt. Voor God telt de kleinste het meeste.
Wat betekent dat nu? Nou het kan iets zeggen over hoe Israël naar zichzelf keek. Het kleinste landje van de regio. Maar toch de oogappel van God. Zeker in tijden van oorlog als ze weer eens overvallen werden door een legermacht 100 keer groter, gaf dit vertrouwen: God ziet de kleine. God ziet ons. Het kan ook iets zeggen over de indeling van de maatschappij, waarin de oudste zoon de belangrijkste was. Dat het een boodschap is dat je die structuur ook tussen haakjes moet durven te zetten. Dat een koning ook bereid moet zijn dat te doen als het hart erom vraagt. En het kan, maar daarvoor haalde ik de psychologie erbij, ook een onderstreping van de typische karaktereigenschappen van de jongste zijn: de rebel die zijn eigen weg gaat en langs de randen van de regels zijn doel bereikt. Zo iemand heb je nodig soms, om de dingen echt te veranderen.
Echte verandering ís nodig in Israël. Het volk vroeg een koning, en het volk kreeg Saul. Dat ging een tijdje goed. Maar op een gegeven moment begon Saul zichzelf te verrijken. What’s new, denk je als je de levensloop van Mugabe nagaat. Samuël zalft in het geheim een nieuwe jongen tot koning, David. Het land komt onder druk te staan van aanvallen van de Filistijnen. En zo komen we het beroemdste verhaal over David binnen, de strijd tussen David en Goliath.
Het is de strijd tussen groot en klein, zo hebben we altijd geleerd. En dat je, als God voor je strijdt, niet bang hoeft te zijn om te klein te zijn. Een heerlijk verhaal op de kleuterschool, weet ik nog. Als je de kleinste van de school bent. En nog steeds. Want wat zijn we soms klein, wat brengt het leven ons soms toch dreigende reuzen op onze weg. De kleine herdersjongen wint van de grote reus.
Maar als we het verhaal nog eens lezen, dan zien we dat klein-groot maar 1 laag in het verhaal is. Want die herdersjongen is geen softe fluitspeler. ‘Ik heb altijd de kudde van mijn vader gehoed,’ zegt David. ‘Wanneer er een leeuw of een beer kwam om een schaap of een geit uit de kudde te stelen, ging ik erachteraan, overmeesterde hem en redde het dier uit zijn muil. En als hij me wou aanvallen greep ik hem bij zijn kaken en sloeg ik hem dood. Leeuwen en beren heb ik verslagen en die onbesneden Filistijn zal het net zo vergaan, omdat hij de gelederen van de levende God heeft beschimpt!’
O. David heeft dus reden om niet bang te zijn. David heeft vertrouwen gebaseerd op ervaring. Het zijn de woorden van een vechtjas. Van een herder die gewend is om voor zijn kudde te knokken. Dat was ook iets wat in het eerste verhaal over de roeping van David met nadruk gezegd werd hè, dat hij een herder was. Zoals ook Mozes. Abel. Jakob. God houdt van herders. Is zelf als een herder met een stok en een staf. De Heer is mijn herder wat zou ik vrezen? Een herder vecht voor zijn kudde.
David vecht voor zijn kudde. En laat hiermee zien wat voor koning je kunt zijn. Zijn verhaal tegen koning Saul over de leeuwen en beren die hij versloeg, is impliciet kritiek op Sauls koningschap. Zo moet een koning zijn: de moed niet verliezen, het kwaad in de bek kijken en met vertrouwen op de hulp van God het kwade verslaan.
Goed, je mag gaan, maar doe dan wel mijn bepantsering aan. Moet je zien wat de koning heeft. Een bronzen helm en een borstkuras. David probeert erin te lopen. Maar hij trekt het weer uit. En niet omdat hij als een klein jongetje verdrinkt in dat grote harnas. Of omdat hij niet sterk genoeg is om het te dragen. Dat staat er helemaal niet. Terwijl als ik het naverteld zou hebben, of een van jullie gevraagd zou hebben het verhaal na te vertellen, dat ongetwijfeld de reden zou zijn geweest die we genoemd hadden. Nee er staat dat hij aan zo’n zware uitrusting niet gewend is. ‘Ik kan hier niet mee lopen’, zegt hij tegen Saul, ‘ik ben dat niet gewend.’ Het beweegt anders, stugger en trager.
Het zou ook beeldspraak kunnen zijn voor het verschil tussen de oude koning, Saul, en de toekomstige koning, David. David past het harnas van Saul niet. Het is te zwaar en te stug. Tradities kunnen zijn als een harnas, waarbinnen je je beschermd voelt tegen dreigingen van buitenaf. Maar soms werkt het oude niet meer. Dan verhardt de traditie tot een cocon die op den duur wel moet barsten. Wanneer de mens of de maatschappij die er voorheen veilig door omhuld werd getransformeerd is of gewoon verder gegroeid. De cocon van een vlinder. De afgeworpen huid van een slang, je vindt ze achtergelaten in een boom of langs de weg, terwijl de getransformeerde vlinder of gegroeide slang al lang is verder gegaan. David wordt een heel andere koning dan Saul.
Hij zoekt een paar kiezels voor zijn slinger en loopt op de reus Goliat af. Klein tegen groot. Vertrouwen in God. Zwak tegen sterk? Nou dat laatste weet ik eigenlijk niet zo. Kijk, Goliat is een kampvechter. Iemand die gewend is om te voet, man tegen man de strijd aan te gaan met vaste wapens. Een korte stootspeer, een zwaard, een schild, een helm en bepantsering. Wie zet je daar tegenover? Iemand met een stootspeer, een zwaard, een schild, een helm en bepantsering. Zo wil de traditie dat. Kampvechters zijn een hele efficiënte manier om de slag te beslechten. Ze vechten namens het leger. En als je verliest kost dat je dus maar 1 mensenleven, in plaats van talloze soldaten. Goliat verwacht een kampvechter, maar in plaats daarvan komt er een slingeraar op hem af.
Legers in die tijd hadden slingeraars in dienst. Van de Assyriërs is dat bekend bijvoorbeeld. En de oude grieken gebruikten in plaats van kiezelstenen loden kogels om weg te slingeren. Soms wel tot 400 meter ver. Goliat verwacht een man-tegen-man-gevecht. Zo is de traditie. Maar in plaats daarvan krijgt hij iemand met een lange-afstandswapen tegenover zich. En voor hij de afstand genoeg heeft kunnen verkleinen om met zijn speer te kunnen stoten laat staan te werpen, wordt hij door de kogel van David in zijn hoofd getroffen.
Is dit eigenlijk wel een eerlijk gevecht? Nou ja… wie had het van Goliat kunnen winnen man tegen man? Moet je eerlijk spelen wanneer je bij voorbaat weet dat je machteloos bent? Of is het het recht van de zwakke in de marge, van de vervolgde en vertrapte, de slaaf en de rechteloze vreemdeling, om langs de rand van de regels te gaan? De regels van de wet. De regels van het fatsoen. De regels van eer en traditie? En dit is de manier waarop het verhaal zegt dat God overwint. De ban van de angst wordt in ieder geval doorbroken. En de slag wordt gewonnen. Totaal onverwacht. Misschien zit daarin wel meer de hulp van God waar David van spreekt, dan in het idee van machteloos tegen machtig, van klein tegen groot. David is voor geen kleintje vervaard; vocht tegen leeuwen en tegen beren. David kiest een onconventionele manier om het probleem op te lossen, hij denkt niet als soldaat in termen van kampvechter tegen kampvechter. Hij denkt als een herder die de meest geschikte manier zoekt om deze beer van een vent met zijn grote bek uit te schakelen. Met de middelen van de machteloze, de moed der wanhoop, de wijsheid van het omzeilen van de regels, de tradities en het fatsoen. David denkt met zijn hart.
Precies wat Jezus zijn leerlingen aanspoort te doen. Want is het kies wat die rentmeester doet? Geld verkwisten van zijn meester. En als hij ontslagen gaat worden nog veel meer geld van zijn meester verkwisten om zich in te dekken tegen de gevolgen van zijn werkeloosheid? Nee het is niet kies. Maar het is wel slim. Een echte zoon van David.