Overweging bij Spreuken 31:10-29 en Mattheüs 25:14-30
Gemeente van onze Heer Jezus Christus,
De gelijkenis van de talenten staat in een rijtje van gelijkenissen die zo samen een toespraak vormen van Jezus, over de terugkeer van de Mensenzoon. Wat moeten mensen doen in de tijd tussen de hemelvaart en de komst van het koninkrijk van God, in de gelijkenis de lange tijd dat de Heer des huizes weg is en waarin zijn dienaren het stokje moeten overnemen? Het evangelie van Mattheüs’ schetst een indringend beeld van de ernst van deze vraag. Het is Jezus ernst zegt hij, het is een kwestie van kiezen voor licht of duisternis, voor het feestmaal of het tandenknarsen in wrok en spijt.
Zo’n gelijkenis heeft een bedoeling om je te laten nadenken en om je te inspireren tot actie. Wat doet zo’n gelijkenis met je? Laat hij je kritisch naar jezelf kijken en bevragen wat jij doet in jouw leven om bij te dragen aan het koninkrijk van God? Woeker jij wel met je talenten? Word je er wat onrustig van, die vraag, omdat aan het eind van het verhaal zo’n strenge Heer aan het woord is? Omdat je wat angstig wordt van de strengheid van die heer? Het lijkt of je leven twee kanten op kan gaan: de goede of de verkeerde en wee je gebeente.
Nou ja, wee je gebeente. Er staan ook nog andere gelijkenissen in de Bijbel natuurlijk. Kijk naar de gelijkenis van de Verloren Zoon die we af en toe lezen. Die verspilt alles wat hem gegeven is. Maar hij mag toch terugkeren in het ouderlijk huis ondanks dat hij zijn talenten heeft vergooid. Als dat een gelijkenis is die gaat over Gods radicale genade die voor ons allemaal is weggelegd, dan zou dat toch wat ontspanning moeten geven bij de manier waarop we door het leven ploeteren en er het beste van proberen te maken?
God die van ons vraagt om bij te dragen aan zijn koninkrijk op aarde, en de God die ons opvangt als we daarbij struikelen, als we die versmelten tot een, dan ontstaat een wat andere boodschap dan we op het eerste gezicht uit de gelijkenis van de talenten halen. En ik denk dat het nodig is, dat evenwicht. Maar weet wie het zegt, ik ben een mens die niet zoveel kan met radicaliteit omdat ik denk dat het leven daarvoor veel te rommelig is. Wat de boodschap dan is, volgens mij: doe je best, maar heb vertrouwen ook als het niet lukt.
Met dat motto verklaar ik hoe de eerste twee dienaren aan de slag gaan. Zij hebben veel talenten gekregen en hebben dus veel te verliezen, maar houden niets achter. Blijkbaar hebben ze vertrouwen. De derde dienaar heeft iets minder vertrouwen. Heeft niet de moed om met dat kleine talent te spelen in de wereld, om het te zaaien op verschillende plaatsen in de akker van de wereld om gewoon maar te zien waar het opkomt en bijdraagt aan het koninkrijk van God. Hij is bang om het te verspillen en begraaft het in een kruik in de grond. Er zit ook iets in van doorgeschoten bescheidenheid misschien: de gedachte ‘ach wat heb ik nu bij te dragen, mijn talenten zijn te klein. Wat stel ik nu helemaal voor, laat ik me gedeisd houden.’
Zijn heer neemt hem dat niet in dank af. ‘Je wist dus dat ik streng was, waarom heb je het dan niet bij de bank in bewaring gegeven? Eruit, geen feestmaal voor jou!’ En zo krijgt de derde dienaar de reactie waar hij aldoor bang voor was.
Weet je, ik blijf wat met dat laatste beeld zitten. Want ik vind het oneerlijk. En ik vind het gevaarlijk om deze houding aan God of Jezus toe te dichten. Ja natuurlijk, het is een urgente oproep om de talenten die je hebt, niet alleen maar in te zetten voor jezelf en de jouwen, maar ze ook te besteden om het goede in de wereld te vergroten. Maar urgentie afdwingen met angstbeelden… ‘Je bent een slechte, luie dienaar!’ Daar komt uiteindelijk niet veel goeds van. (En bovendien laat de heer zo zien dat de dienaar gelijk had in zijn angst. Of heeft de dienaar de heer in die boze rol gedwongen?)
Liever zie ik Jezus die Petrus wenkt vanaf het water en zegt, ‘stap maar over boord, laat je voeten spelen met de golven,’ om hem vervolgens op te vangen als hij zinkt, dan dat ik Jezus zie dreigen met ‘als je nu verdorie je best niet doet, kun je mijn toorn verwachten. Dan mag je straks niet naar het feest.’ Want niet iedereen heeft het talent voor vertrouwen gekregen. Die eerste twee dienaren blijkbaar wel, over hun beeld van hun heer horen we niets. Zij handelen vol vertrouwen met de talenten die ze gekregen hebben. De derde dienaar blijkbaar niet, die houdt zijn lichtje onder de korenmaat, want stel je voor dat het uitdooft in de wind. En vergeet daarbij zelfs de tussenoplossing van: als jij je talenten niet inzet, steun dan anderen die dat wel doen. Zet ze op de bank.
Ik kom erachter dat de gelijkenis misschien wel meer gaat over moed en vertrouwen, dan over woekeren met je talenten. Komt me eigenlijk ook wel goed uit, want die oproep om te woekeren met je talenten is ook in het niet-religieuze domein terechtgekomen en maakt dat mensen zich over de kop werken, dat mensen zich pas goed voelen als ze ‘geslaagd’ zijn in het leven, dat mensen neerkijken op wie niet geslaagd is in het leven. Dan mag je niet meedoen aan het feestje van de mensen die rijk genoeg zijn om zorgeloosheid te kopen. De vrouw in Spreuken werkt niet alleen hard, ze heeft ook het geluk dat haar harde werken iets oplevert.
De gelijkenis gaat meer over moed en vertrouwen dan over woekeren met je talenten. Zelfs als je je eigen talenten klein inschat (wat kan ik nu helemaal bijdragen aan de samenleving, of aan de kerk, of aan het goede in de wereld!) laat het je dan niet weerhouden om toch te proberen een bijdrage te leveren. Wil je hier een oproep in horen om iets van je talenten ook in te zetten voor deze gemeente, welkom!
Maar weet je hoe dan ook welkom aan het feestmaal van de Maaltijd van de Heer.
Amen