Hoe kapot je kunt zijn van wat je overkomt

Bij Jesaja 65:1-9
en Lucas 8:26-39

Lees hier de bijbeltekst

Ik was op een expositie van een vriend. Een foto-tentoonstelling. Hij fotografeert al langer, maar begon vorig jaar met een speciaal project. Een onderzoek in beelden zou je kunnen zeggen. Iedere dag een foto van iets of iemand in een soort houten kapelletje dat hij had getimmerd. Vorig jaar was het jaar van zijn burn-out. 4 jaar nadat zijn vrouw overleed.

Het was een onderzoek naar hoe zijn eigen gevoel vast te leggen in foto’s. En ik kan niet helemaal uitleggen op welke manier. Maar de foto’s lieten verwarring zien. Eenzaamheid. Pijn. Verlangen. Huidhonger. De zoektocht naar wie hij was. 

Het beeld dat me het meeste raakte was een tweetal afbeeldingen die bij elkaar hoorden. Bovenaan hing een foto van het kapelletje waarin aan lijntjes foto’s waren opgehangen van details van zijn gezicht, in allerlei verschillende grimassen. Onder deze afbeelding hing een afbeelding waarop je al die foto’s van grimassen bij elkaar in een bak zag liggen nadat hij ze in de fik gestoken had.

Deze twee afbeeldingen lieten zien hoe kapot je als mens kunt zijn van wat je overkomt.
Helemaal stuk.

Pijnlijk. Herkenbaar. Vast ook voor veel van jullie. 

Al herkennen we het dan weer niet altijd in elkaar, dat zoiets in een ander omgaat. We staan soms al met ons oordeel klaar. Zonder weet te hebben van de innerlijke strijd die een ander misschien levert, in haar binnenste.

Verschillende grimassen. Een mens die in stukken gebroken is. Uiteenvallend in allerlei verschillende beelden van zichzelf. Welk beeld is het echte zelf? Wie of wat is het verband. Wie verbindt mij, houdt mij bij elkaar…

Zo kijk ik vanmorgen ook naar de man in het land van de Gerasenen. Van wie het heet dat hij door een onreine geest is bezeten. Die tegelijkertijd een veelheid aan onreine geesten is: Legio. Oftewel legioen: de grootste eenheid in het Romeinse leger.

Een man die in stukken uiteengevallen is en door niets meer bij elkaar gehouden wordt. Liefdevol geboeid door zijn mantelzorgers om maar te zorgen dat hij zichzelf niet beschadigt, of anderen… Maar in zijn zoektocht naar een sluitend verhaal over zichzelf onhoudbaar, onrustig. Steeds breekt hij zijn boeien en dan zwerft hij weer langs eenzame plaatsen.

Eenzaamheid is iets anders dan alleen zijn. Wie eenzaam is, is uit verbinding met anderen en mist de veiligheid, de geborgenheid, de bijna-onvoorwaardelijkheid die bij zo’n verbinding hoort. Wie eenzaam is, is voortdurend een voorbijganger, een gast, een logee maar niet echt thuis.

Als Jezus de man ontmoet, valt die meteen op de knieën. Ja of het is de demon die de man bezeten houdt die op de knieën valt: wat heb ik met u te maken, zoon van de Allerhoogste God! En: doe mij geen pijn.

Is het de man of de demon die spreekt? Of spreken ze allebei? Sowieso past het bij de evangeliën dat demonen Jezus eerder herkennen in zijn ware aard (hij heeft een aardje naar zijn vaartje)  dan mensen.

Is het de mens die zegt: donder toch op met je licht, zie je niet dat ik vastzit aan het donker. Ik ben verloren, laat mij maar? Wij hebben niets met elkaar te maken? Of is het de demon die zegt: laat ons toch begaan, ook wij hebben een plekje nodig om te wonen? Houd je toch afzijdig?

Is het de demon die zegt: pijnig mij niet om mij uit de man te drijven? Of is het de man die de pijn vreest van alles los te moeten laten wat hem vertrouwd is geworden, alle fragmenten? Alles wat hij weet dat hij tenminste is…

Transformatie doet pijn. De gang van de ene staat van zijn naar de andere… van geliefde naar verlatene, van samen een naar enkeling, van kind van je ouders naar wees, van zus of broer naar zonder zus of broer, van gezond naar ziek. Je belandt in een tussenfase waarin wie je onbewust dacht dat je was in scherven op de grond ligt, je oude zelf als kleren van je afgegleden en je gaat naakt en koud en vervreemd door de wereld. Tot je, hopelijk dan, op een gegeven moment thuis kunt komen in de nieuwe fase.

Verwarring, angst en onzekerheid begeleiden de chaos waarin het nieuwe zich aankondigt. Of: eind goed al goed, en als het niet al goed is, is het nog niet het einde. Tot zover de wijze woorden die je op tegeltjes kunt vinden. Die zijn toch vaak niet opgewassen tegen de woorden op grafstenen.

Wat heb ik met jou te maken, zoon van de Allerhoogste God, roept de man-demon tegen Jezus. In de manier waarop Jezus reageert lijkt hij te zeggen: alles. Hij houdt zich niet afzijdig. Heel anders dan de allerhoogste Goden in de Grieks-Romeinse wereld, die vanaf een afstand de mensenwereld bestierden. Nee, ze komen elkaar niet alleen tegemoet, ze ontmoeten elkaar. 

En uit wat Jezus doet spreekt indirect mededogen. Zelfs mededogen met het legioen aan demonen dat de man bezet houdt: laat ons niet naar de onderwereld gaan! Ga dan maar in die onreine varkens. Die vervolgens alsnog in de abyss, de afgrond storten met demonen en al.

Mededogen met deze vreemde man, gekweld, kapot, ten prooi aan chaos. En de chaos maakt plaats voor rust. Zoals de storm op het meer ging liggen. Zoals het gestorven meisje aan haar ouders terug wordt gegeven. Zoals…

De angst van de demonen lijkt wel op de mensen te zijn overgegaan. Is er dan niemand blij dat de bezetene genezen is. Dat de verlorene gevonden is. Weer terug onder de mensen. De dode weer terug onder de levenden, in nieuwe kleren, als nieuw? Het maakt de mensen bang, als ze hem zien, zo staat er.

Mensen die rouwen en door de eenzaamheid gaan. Maar ook mensen met chaos in hun zelfbeeld of hun beeld van de werkelijkheid, mensen die ziek zijn van geest. Ze maken ons bang. Misschien wel omdat we zo bang zijn voor wat zij doormaken, als de dood, dat we ons liever afzijdig houden. Misschien is dat de schrik als de mensen hem zien. Of misschien is het de schrik van het schuldgevoel dát zij zich afzijdig gehouden hebben. Er niet waren in de tijd van chaos. En nu de rust is weergekeerd plotseling inzien dat die ander nog altijd medemens was, en zelfs in de vervreemding een medemenselijke behandeling verdiende. 

Ik heb met mijn vriend afgesproken. Ik ben blij dat hij zijn chaos en zijn eenzaamheid zo heeft kunnen vastleggen, dat het me raakte. Soms is daar een medium voor nodig, een soort tussenstapje.

De Bijbel wil vanmorgen voor ons ook een medium zijn, een tussenstapje. Eigenlijk geldt dat altijd. Hoe kijken wij naar anderen die in chaos zitten. Die kapot zijn? Houden we er rekening mee dat een ander in die omstandigheden verkeren kan?

En hoe kijken we naar onze eigen verwarring? Kunnen we in alle angst die het oproept ook zien dat het wellicht een transformatieproces is? Dat ons uiteindelijk in een nieuw thuis kan brengen, als we maar in beweging blijven?

Ga terug naar huis. Dat is wat de man te horen krijgt. En maak overal bekend wat God voor u heeft gedaan. Hoe zou hij dat gedaan hebben? Zou hij zijn gaan preken? En wat zou zijn voorbeeld in anderen gewekt hebben? Angst? Of hoop dat het mogelijk is. Dat het nog goed kan komen al lijkt het nu nergens naar?