Wortel in vandaag, niet in morgen

Bij Exodus 3:1-6
en Johannes 3:1-16

Lees hier de bijbeltekst

Mijn aandacht werd getrokken door twee, of drie beelden in de lezingen van vanmorgen. Allereerst het beeld van Mozes die in de ontmoeting met God plotseling anders gaat kijken naar de plaats waar hij staat, de grond onder zijn voeten. “Doe je sandalen van je voeten want de grond waarop je staat is heilig.” Het tweede en derde beeld komen uit de Johanneslezing, de ontmoeting tussen Nicodemus en Jezus. Het is ten eerste het beeld van de Geest die ons gegeven wordt waardoor wij deel krijgen aan het koningschap van God: niemand weet waar hij vandaan komt of waar hij met ons heen gaat die Geest. De Geest bepaalt ons dus op een andere manier bij onze plaats, onze plaats ligt niet vast, de bron waaruit we leven is niet vast te leggen op één plek of in één weten. Het derde beeld is datgene waarop we ons moeten richten om onszelf te verbinden aan God, en deel te krijgen aan Gods verheven “zijn.” Namelijk op de verhoogde Christus aan… het kruis.

Het verband tussen de lezingen vond ik dus in het thema van je plaats als mens. Waar wortel je, waar ligt je anker, waar zoek je je houvast? En het antwoord dat zich laat vermoeden is dat we geroepen zijn om te wortelen in vandaag en niet in morgen, dat we op onze voeten moeten staan en niet op ons hoofd, dat niet wij het centrum zijn maar dat we buiten ons centrum, excentriek, namelijk in de ontmoeting met een Ander onze plaats vinden kunnen.

Mozes is onderweg met de geiten van zijn schoonvader. Hij is een aantal jaren terug uit Egypte gevlucht nadat hij een slavendrijver heeft doodgeslagen, u kent dat verhaal vast wel. Geiten en schapen hoeden, geen zinloze zorgen over morgen of gisteren, alleen over vandaag. Gaan waar de kudde je heenleidt. We volgen hem op het moment dat hij bijna zal vernemen dat het hoeden van een kudde schapen en bokken een oefening was. Hij zal het volk van God moeten hoeden en leiden naar het beloofde land. Tussen zijn verleden in Egypte en zijn voorland is er echter een ontmoeting in het heden. De ontmoeting met God, die zijn naam zal openbaren als “ik ben”. Ik ben, de Zijnde, de Ene. God valt niet uit elkaar in een God die was, een God die zal zijn en een God die is. Voor God is geen tijd, God is. Wij mensen denken in tijdlijnen, het leven als een hinkelpad waarop we van de ene dag naar de volgende hinkelen. God wordt gedacht in een nu dat vloeiend verbonden is met verleden en toekomst. In de ontmoeting met deze God verandert plotseling de grond onder de voeten van Mozes van gewone aarde in heilige grond. Vandaag, hier onder onze voeten kan het gebeuren. Laten we ons dus vooral met vandaag bezig houden.

Er zijn in iedere week maar twee dagen waarover ons wij geen zorgen zouden moeten maken. Twee dagen die we niet moeten belasten met welke vorm van angst of zorgen dan ook.

De eerste van deze twee is gister, met zijn vergissingen en zorgen, zijn steken en zijn pijn, zijn fouten en blunders. De dag van gisteren is voorgoed aan onze greep ontglipt, geen geld ter wereld kan ons gisteren terugkopen. We kunnen niet één daad die we deden ongedaan maken. We kunnen niet één woord dat we spraken uitwissen. We kunnen geen enkele vergissing rechtzetten. De dag van gister is voorgoed voorbij aan onze mogelijkheid om iets ervan te herroepen. Laat gister gaan.

De andere dag waarover we ons geen zorgen zouden moeten maken is morgen, met zijn mogelijke strijd, zijn lasten, zijn grote beloften, zijn mogelijk slechte prestaties. De dag van morgen ligt ook voorbij aan onze onmiddellijke greep. De zon zal morgen opgaan in felle stralen of achter een stapel wolken, maar hij zal opgaan. En tot dat hij dat doet, kunnen wij geen vat op de dag van morgen krijgen, omdat hij tot op dat moment niet geboren zal zijn. 

Dit laat ons maar één dag over. Vandaag. En een mens kan slechts de strijd van één dag tegelijk strijden.

De dag van gister en die van morgen brengen zinloze zorgen. Laten we daarom besluiten om per dag niet meer dan één dag om te gaan met wat op onze weg komt.”

(Robert J Burdette (1844-1914), Amerikaanse humorist/predikant)

Nicodemus komt in de nacht op bezoek bij Jezus. En Nicodemus blijkt typisch iemand die meer op zijn hoofd staat dan op zijn voeten. Want hij begint zijn vraag met te vertellen wat hij en de andere Farizeeërs op grond van wat ze hebben waargenomen denken te weten. “Wij weten wie u bent want we hebben gezien wat u doet.” Jezus laat hem niet eens uitspreken. Nicodemus kan geen vraag stellen en Jezus doet dat ook niet: Waarachtig, ik zeg u, als iemand niet van boven geboren wordt kan hij het koningschap van God niet zien! Nicodemus wordt op zijn plek gezet: je weet van alles maar daarmee weet je nog niets. Het gaat er niet om wat je gezien hebt. Wat je weet in je hoofd. Je moet helemaal opnieuw geboren worden. Een hele nieuwe plaats krijgen, en daarmee krijgt alles een hele nieuwe plaats in jouw beleving. Je komt op een nieuwe manier in de werkelijkheid te staan, als je deel hebt aan het koningschap van God.

In de ontmoeting van Mozes met God, en in de ontmoeting van Nicodemus met Jezus, zien we dat die ontmoeting iets met ze doet. De plaats waar ze zijn, in ruimte en in tijd, hun staan in de wereld verandert. Wij zoeken zelf ook naar God misschien. Maar zijn we zelf bereid om onze plek in de wereld met andere ogen te gaan zien? Een van de sterke punten van onze christelijke religie is volgens mij, dat ze ons de ogen opent voor hoe het echt met ons gesteld is. Ons leven is onzeker. We hinkelen van dag naar dag. Alleen vandaag is de realiteit waar we op kunnen bouwen. We hebben het niet in onze greep, wat we ook bedenken. En daar opent zich de verbinding naar het derde beeld: als gelovigen zouden we excentrieker moeten zijn. Excentrisch, uit het middelpunt betekent dat. We redeneren vanuit onszelf, we kunnen niet anders misschien, maar het leidt ons ertoe te denken dat de wereld om ons draait. Om onze beleving van plezier, onze pijn, onze interpretatie van wat waar of onwaar is. In onze nederigheid en in onze opgeblazenheid maken ze onszelf tot middelpunt. Dat zijn we niet.

Onze blik wordt gericht op iemand anders. Zoals het volk in de woestijn keek naar de koperen slang op een stok, zo kijken wij naar de verheven Christus. Kent u het verhaal over hoe de Israëlieten worden aangevallen door gifslangen? Mozes krijgt de opdracht een koperen slang te maken, en wie daarnaar kijkt (en dus niet naar zijn voeten, de logische reactie) wordt niet gebeten. Johannes praat over Jezus aan het kruis alsof hij een koning op zijn troon is. Daar wordt de grootsheid van God zichtbaar… de grootsheid van Gods liefde denken wij daar dan bij. En als we ons dat indringende, merkwaardige beeld van lijden en glorie en dood en leven en liefde die haar overwint te binnen brengen, dan verandert ons dat. In de ontmoeting gebeurt er iets met ons. Onze ogen gaan weg bij onszelf en zien een Ander.

We hebben geen vaste plaats, alleen vandaag. We hebben geen eeuwigheid, alleen het nu. Maar hier en nu kunnen we ons verbinden aan de Eeuwige Alomtegenwoordige. En krijgen zo een plaats. Een ankerpunt. Het hier wordt heilig en het nu wordt nieuw begin. Telkens weer.