Niet het snijden doet zo’n pijn, maar het afgesneden zijn

Bij 1 Samuël 12,19b‐24
en Johannes 14,15‐21

Lees hier de bijbeltekst

“It’s a hard knock life for us, it’s a hard knock life for us… instead of treated we get tricked, instead of kisses we get kicked, it’s a hard knock life…”

“Het leven is zwaar voor ons… in plaats van van bemoederd worden we belazerd, in plaats van gezoend worden we getrapt, het is zwaar dat leven…”

Ik denk dat mijn eerste kennismaking met het begrip wees, weeskinderen, de musicalfilm ‘Annie’ moet zijn geweest, waar dat liedje uit komt. Een kinderfilm uit 1982 over het meisje met het rode haar dat opgroeit in een weeshuis en daar keihard moet werken voor de tirannieke weeshuismoeder. Ze wordt uiteindelijk geadopteerd door een miljonair die in zijn entourage een voor hedendaagse begrippen nogal stereotype gekarakteriseerde Indiër met magische krachten heeft en een even stereotype vrouwelijke secretaresse.

Later heb ik geleerd dat een weeskind dat opgroeit in miserabele omstandigheden, in de literatuur een veelgebruikt thema is, denk aan Cosette uit Les Miserables, Oliver Twist, Heidi, Superman, Jane Eyre, Tarzan en Harry Potter. Het beeld dat overheerst, is dat weeskinderen slecht af zijn, en een moeilijke jeugd hebben, die vormend is voor hun persoonlijkheid en de manier waarop zij zich aan andere mensen verbinden. In de verhalen komt het vaak goed. De wees als held van het verhaal die de tegenslag overwint en een warme relatie vindt door adoptie of later een eigen gezin. We weten wel beter natuurlijk: wees zijn betekent niet dat je een held bent, noch dat je een zielig hoopje mens bent trouwens. Je bent gewoon een mens die ertoe doet.

“Ik laat jullie niet als wezen achter,” zegt Jezus in de laatste toespraak voordat de hele beweging begint van lijden, sterven, opstanding en hemelvaart. De tekst wordt gelezen op deze zondag, tussen de hemelvaart en de uitstorting van de Heilige Geest. Vandaar dat deze zondag van oudsher wezenzondag genoemd wordt.

Als je kijkt naar waar het woord wees vandaan komt, dan waarschijnlijk van het oudgermaanse woord wee, wat scheiden, uiteengaan betekent. Het is dezelfde woordstam die je ook in het woord weduwe hoort. En in de Griekse tekst van vanmorgen wordt orphanos gebruikt, orphan is dat in het Engels geworden, wat uitgestoten betekent. Wat wezen en weduwen dus ten diepste bepaalt, is dat ze afgesneden zijn geraakt van hun vanzelfsprekende plaats in de gemeenschap. Als kind zijn je ouders de plaatsbepalers, zij zetten je letterlijk op de wereld, en via de relatie met je ouders ontwikkel je de relatie met jezelf en met anderen. Als je verweesd raakt, en de plek van je ouders wordt niet ingevuld, kun je die relatie met jezelf niet goed ontwikkelen, heb je minder vanzelfsprekend een plek in de gemeenschap van mensen of kost het moeite om je plek te vinden.

Maar daarvoor hoef je niet werkelijk wees te zijn. Ik ken mensen van wie de ouders niet voor ze konden zorgen die ze hebben afgestaan voor adoptie. Ik ken mensen van wie de ouders zo door hun eigen ziekte of andere problemen werden opgeslokt dat hun kinderen het zelf maar moesten uitzoeken. Ik ken mensen van wie de moeder of vader vanwege een psychiatrische stoornis actief een rustige en zorgeloze ontwikkeling van hun kinderen, tot in hun volwassenheid, in de weg hebben gestaan. Voor al die mensen geldt dat ze in zekere zin wezen zijn. Afgesneden, gescheiden, uitgestoten van de vanzelfsprekende plek, op een weg waar ze moeten strijden voor die plek: een gevecht met zichzelf en met anderen waar niemand helemaal ongeschonden uitkomt. Soms blijft het kind dat we waren verweesd achter, achter de hoge muren die we ooit ter bescherming opwierpen van binnen. It’s a hard knock life for us… Zoals het ook hard is om, zelf al van gemiddelde of hogere leeftijd, je laatste ouder kwijt te raken en opeens geen ouders meer te hebben, hoe zeer dat ook hoort bij die leeftijd.

De dichteres Vasalis begint haar gedicht sotto voce als volgt:

Zoveel soorten van verdriet,

ik noem ze niet.

Maar één, het afstand doen en scheiden.

En niet het snijden doet zo’n pijn,

maar het afgesneden zijn.

Afgescheiden, afgesneden zijn, het is een herkenbare, misschien wel universele ervaring. We zijn als mensen, verreweg de meesten van ons, sociale wezens, die gedijen bij innig en zinvol contact. Maar denk aan de pubers die zich opnieuw leren te verhouden tot hun ouders, hun vrienden en zichzelf: en hoe intensief verwarrend en eenzaam die tijd kan zijn. Denk aan hoe een conflict binnen je vriendenkring, of binnen je familie, mensen die al een leven lang alles met elkaar delen als vreemden tegenover elkaar kan doen staan. Of aan hoe stap die jij zelf zet, of iets wat je meemaakt, je leven zo verandert dat je oude zekerheden los moet laten en moet zoeken waar je bij hoort.

“Ik laat jullie niet als wezen achter,” zegt Jezus in de laatste toespraak voordat de hele beweging begint van lijden, sterven, opstanding en hemelvaart. Als wezen, dat betekent uitgestoten van de gemeenschap of een deel daarvan, waar je innig en zinvol contact ervaart. Dat die term hier gebruikt wordt, is veelzeggend. Zegt veel over hoe de gemeenschap van de eerste christenen aanvoelde, wat voor beeld de leden ervan hadden. Het was een soort familie, een soort gezin, dat zich vormde rondom hem die God zijn Vader noemde, Onze Vader. In zijn brieven aan christelijke gemeenschappen buiten Israël gebruikt Paulus een vergelijkbaar beeld als hij het heeft over wat de Heilige Geest doet: die maakt dat we oprecht en van binnen uit Abba, Vader tegen God zeggen. Het ontvangen van de Geest is als het ware het moment dat je wordt opgenomen als kind van God en als zus of broer van Christus: daarmee begint geloven, met het ervaren van de Geest, met spiritualiteit die je anders naar jezelf en de wereld, de mensen om je heen laat kijken. Dat begint niet met je doop of je belijdenis. Die ervaring van de Geest bleek niet voorbehouden te zijn aan mensen die met Jezus hadden opgetrokken, niet aan hen die bij zijn volk hoorden. 

Aanvankelijke tot grote verrassing van de discipelen die de wereld van het Midden-Oosten bereisden, reageerden ook niet-joden op hun verhalen over Jezus en God met zo’n ervaring van innerlijke verandering. Een innerlijke verandering die maakte dat ook zij hetzelfde leven en dezelfde wereld met andere ogen gingen bekijken en gingen beleven als plaats waar Gods Koninkrijk soms even zichtbaar is. In zijn afscheidstoespraak gebruikt Jezus nog intiemere bewoordingen voor de nieuwe relatie waarin mensen geraakt door de Geest worden opgenomen. ‘De Heilige Geest zal komen en jullie in herinnering brengen wat ik heb gezegd, en uitleggen wat het betekent.’

‘Wanneer iemand mij liefheeft zal hij zich houden aan wat ik zeg, mijn Vader zal hem liefhebben en mijn Vader en ik zullen bij hem komen en bij hem wonen.” Zo zullen, volgens Jezus afscheidstoespraak in Johannes, de Vader en de Zoon en de Heilige Geest bij ons en in ons zijn zolang ons leven duurt, om ons op een spirituele manier naar de wereld te laten kijken, en met ons te zijn tot het moment dat wij een woning in het huis van de Vader vinden, die Christus ons bereidt.

Ik laat jullie niet als wezen achter. Annie, het weesmeisje met het rode haar, werd geadopteerd door een miljonair en zo deel van de gemeenschap rondom hem. In de beeldtaal van onze traditie zijn wij, verweesd als we kunnen zijn, als het ware geadopteerd door Vader en Moeder God en opgenomen in Zijn gemeenschap. Kijk links en rechts van je: je broers en zussen. Denk aan Christus: je broer. Kijk bij jezelf naar binnen en zie dat het kind dat jij bent het waard is om te wonen in het licht van Gods aanwezigheid bij jou. 

Mag de gemeenschap met de Vader en de Zoon en de Geest ons, juist op de momenten dat we afgesneden, zoekend, eenzaam en uitgestoten zijn, een diepere vrede geven dan de wereld geven kan. Een vrede waarop onze onrust geen vat heeft. Dat we ons ten diepste niet ongerust maken, en de moed niet verliezen, samen.