Ik heb mij nu zo luid tot u gericht
Ik heb mij nu zo luid tot u gericht
dat uw zwijgen is gaan klinken
naar de stilte in een bladstil bos
nadat er ’s nachts uit een tent
een kind geroepen heeft en het was
het mijne niet. Ik twijfel niet
aan uw bestaan zo lang u tot mij
zwijgt. Het is aan mij, u laat mij vrij
om uit uw echoënde stilte op te staan
-Willem Jan Otten
Mijn gedachten bij dit gedicht
Voor sommige mensen is bidden praten met of praten tegen God. Hoort God je als je bidt? Soms blijft het na het bidden oorverdovend stil. ‘God zwijgt’, denk je dan en je concludeert dat hij je niet hoort of wil horen, laat staan verhoren. Je gaat twijfelen.
Dichter Willem Jan Otten denkt het zwijgen en de stilte om als de stilte na het roepen van een kind in de nacht op de camping. Je schrikt wakker en denkt: is het het mijne, het klonk vertrouwd en toch vreemd misschien. Je staat op en gaat kijken maar jouw kind ligt nog te slapen. Je hoort, terug in je eigen slaapzak misschien, hoe de stilte weerkeert. Diep en intens. Het alerte gevoel, de adrenaline houdt je zintuigen nog even scherp. Je hoort de stilte.
Zo kun je het zwijgen van God ervaren, als de stilte na een roep. Die geladen, echoënde stilte, nadat je bent opgeschrikt. Alert en wakker. Sta je op uit die stilte om te zoeken naar wie roept in de nacht?
Als God spreekt kunnen het allerlei stemmen zijn misschien. Verwarrend: heb je ze wel goed verstaan? Het zwijgen is ondubbelzinnig. Misschien dat de ik-figuur in het gedicht daarom zegt dat, zolang God zwijgt, hij niet twijfelt aan Gods bestaan.