Bij Ester 3 en 4
Ik ben niet zo’n schaker. Maar het boeit me altijd wel, dat spel. Het lijkt zo vast te liggen, twee kleuren stukken, vaste bewegingsmogelijkheden. Maar voor de grootmeesters is het bijna mystiek. En wat dat met het verhaal van vandaag te maken heeft, het verhaal van Ester? Nou, het woord schaken komt uit het Perzisch. Van de Sjah, de koning. En als de koning dood is, is die mat, ook een Perzisch woord. Schaakmat. De koning dood. En wat ook bij het verhaal van Ester past, is dat de dame, de koningin, pas in de 15e eeuw de bewegingsmogelijkheden kreeg die ze vandaag de dag heeft. Tot dan toe was ze een beperkt en zwak stuk.
De pion is een zwak stuk gebleven. Komt van het Latijnse woord voor voetsoldaat. Je hoort dat ook in ons taalgebruik. Als we ons onmachtig noemen, vergelijken we ons soms wel eens met zo’n pion. Andere handen schuiven ons vooruit. Handen van mensen. Of het lot. En over ons taalgebruik gesproken: Ester was ook geschaakt trouwens.
Ik verwonder me altijd weer over de kwaliteit van dat verhaal. Echt ijzersterk, tijdloos ook: je zou het in een adem uitlezen. Dat tijdloze is helaas ook reëel, zo heb ik vorige week beweerd. Wat begint als een sprookje van weesmeisje-wordt-koningin, slaat zomaar om in een verhaal over jodenvervolging. Zoals het ook echt kan gaan, is gegaan. Op basis van 1 akkefietje tussen een machtige man met een kwetsbaar ego en een jood die niet wil buigen, op basis van 1 ontmoeting tussen Haman en Mordechai, staat binnen no time een vernietigingsplan op papier. Een wet van Meden en Perzen. Over 9 maanden worden alle joden uitgeroeid, inclusief vrouwen en kinderen, want ze houden er ook eigen wetten op na en dat is eng.
En ik verwonder me over de verborgenheid van God in Ester. God wordt niet aangeroepen. God spreekt niet, grijpt niet in. Er zijn alleen mensen en hun handelingen. Goed, er is ook het lot, het lot dat Haman gooide om te bepalen in welke maand de joden zouden moeten sterven. Poer is het woord in het Hebreeuws. Daarom heet het feest waarop het boek Ester gelezen wordt in de synagoge ook Poeriem.
De teerling is geworpen. De datum bepaald. Koning Ahasveros en zijn hoge rijksambtenaar Haman drinken een glaasje in Nieuwspoort op het geslaagde besluitvormingsproces. En de boden rijden met het bevel van de koning naar alle uithoeken van zijn wereldrijk. De paleisstad is in rep en roer. En overal in het rijk overvalt in de dagen erna diepe wanhoop en rouw de joden en allen die met hun bevriend zijn.
Ester weet van niets. Zij zit, afgesloten van de wereld, in het gedeelte van het paleis dat voor de harem van de koning is gereserveerd. Wat een sprookje hè, dat leven van Ester. Het weesmeisje dat koningin wordt. Nou ja, het meisje dat omdat ze er toevallig lieftallig en beminnelijk uitziet van straat wordt geplukt en na een nacht uitproberen door de koning tot koningin gebombardeerd wordt. Om voortaan alleen op te draven als de koning er zin in heeft. Verborgen in het paleis, van haar enige familielid, haar neef en pleegvader Mordechai.
Er gaan wat boden heen en weer voordat de boodschap van Mordechai haar bereikt: de koning heeft Haman een wet uit laten vaardigen. Het wordt tijd de koning te vertellen dat je ook joods bent, en hem te smeken voor te toekomst van je volk. Ja maar dat kan helemaal niet, zegt Ester, want het is een enorm risico me ongevraagd bij de koning te melden. Of ik mag spreken, of ik word doodgemaakt. Een van de twee. En als ik mag spreken en mezelf bekendmaak als joodse, kan me dat ook de kop kosten. Én ten slotte zou het maar zo kunnen dat hij me niet meer in zijn buurt wil, omdat hij me al 30 dagen niet bij zich heeft geroepen.
Als het voor Ester zelf al een sprookje was, dan is dat nu voorgoed voorbij. Zoals dat gaat met geheimen, moeten ze op een gegeven moment uitkomen. En hoe langer de tijd verstrijkt, des te groter de schade. Maar het was Mordechai die haar tijdens het hele ‘koning-zoekt-vrouw- geboden had haar afkomst geheim te houden. En nu is hij degene die zegt dat ze uit die verborgenheid tevoorschijn moet komen. Mordechai is ook niet gevoelig voor haar bezwaren. Dat het gevaarlijk is en haar de kop kan kosten. Nu ze toch in de positie van koningin is, heeft ze rechtstreeks toegang tot de koning. Ze heeft niet gekozen voor die plek, maar moet er nu wel gebruik van maken. Denk maar niet dat jij ueberhaupt je leven kunt redden, zegt Mordechai nog. Denk aan je volk. Mordechai zet Ester onder druk.
Tot nu toe was Ester een pion, of nou ja de dame/koningin zoals voor de 15e eeuw, op het schaakbord van de mannen. Echt een patriarchale wereld: meisje doet wat mannelijk familielid zegt, en als ze getrouwd is doet ze wat haar man zegt. Punt. Zij was beminnelijk en lieftallig en verder hoefde ze alleen maar gehoorzaam te zijn. Een pion op het bord van Mordechai, letterlijk geschaakt door de koning. Maar nu is ze toch echt zelf aan zet. Want waar zij is, kan ze zelf besluiten. Ze kan ervoor kiezen verborgen te blijven in de harem van de koning. Kiezen voor zichzelf en haar volk maar even laten voor wat het is, of haar hoofd vrijwillig in de strop te leggen en dan maar afwachten of het valluik onder haar voeten weg klapt.
Of zou kiezen voor zichzelf een anachronisme zijn? Een kreet die we vanuit de huidige tijd plakken op een tijd of een cultuur of een verhaal uit een tijd of cultuur waarin dat helemaal niet aan de orde was? Waarin je je eigen geluk niet afzette tegen dat van anderen, niet de spanning voelde tussen jezelf als individu en jezelf als onderdeel van de groep? Esters verhaal is geen verhaal van emancipatie in de zin dat ze haar middelvinger opsteekt naar mannen die haar lot tot dan toe bepaalden. En ook geen verhaal van emancipatie in de zin dat ze zich als individu losmaakt van haar volk en kiest voor haar eigen geluk. Emancipatie betekent zoiets als je losmaken uit een afhankelijke positie, losmaken uit ondergeschiktheid, onder drukkend gezag uitkomen. Maar Esther doorbreekt niet de man-vrouw-verhoudingen. Noch stapt ze uit het systeem van haar volk en afkomst.
Esters verhaal is een verhaal van een heel ander soort emancipatie. Ze emancipeert zich van de afhankelijkheid van het lot. Ik zeg het wat ingewikkelder dan ik eigenlijk wil, maar het was laat gisteravond. Ester zegt tegen Mordechai: “Goed. Ik stap uit de verborgenheid. Vast voor mij. Dat ik het overleef. Drie dagen, ik zal zelf ook vasten. En dan naar de koning gaan. Kom ik om, dan kom ik om.” Dat is moedig. Moed is niet de afwezigheid van angst. Moed is niet de moed der wanhoop. Moed is opstaan ondanks je voortdurende gevecht met de angst. En haar vasten, toch een religieus ritueel, lijkt een gebaar te zijn van ‘dit is alles wat ik ter voorbereiding kan doen.’
Vasten is bidden met je lichaam, zou je kunnen zeggen. Alles loslaten en jezelf leeg maken, schoon, voor de ontmoeting met het heilige. Om op die manier als het ware het heilige, God, een gespreid bedje aan te bieden en zo een beetje invloed te hebben op dat hij je daadwerkelijk ontmoeten wil. Het vasten is een manier om God, ook al wordt hij niet letterlijk genoemd in het verhaal, te betrekken bij haar weg en er op die manier zin aan te geven. Als God het wil, beantwoordt hij mijn vasten en neemt hij de dreiging weg. Een manier van zingeven die moed vraagt. Want stel dat het misgaat. Wat zegt dat dan over je verhouding met God? Voor sommige mensen reden om dit spel niet te spelen. Niet te bidden om genezing. Maar toch geldt misschien: liever overgeleverd aan God dan aan het lot. Zo emancipeert ze zich van de afhankelijkheid van het lot. Of verruilt ze op deze manier de ene afhankelijkheid voor de ander? Zou het nog een stap verder gaan?
Ester heeft de positie om het lot van haar volk te kunnen beïnvloeden. Al weet ze niet hoe het lot haar gezind zal zijn. En ze duikt niet weg, ze staat op. Misschien zegt ze door op te staan wel Hinneni. Hier ben ik, een bekend woord in de Bijbel. Hier ben ik. Abraham zei het toen God hem riep. Samuël antwoordde met die uitspraak op de roep in de nacht. Hier ben ik. Hinneni.
In het boek ‘De Nacht der Girondijnen’ van Jacques Presser, over een geschiedenisleraar van Joodse afkomst in Westerbork, komt het woord ook voor. De geschiedenisleraar is deel van de ordedienst, en moet de transportlijsten aflezen. Dan komt er een jonge rabbijn met zijn gezin in het kamp. De geschiedenisleraar raakt van de man onder de indruk. Maar aan het einde van het verhaal leest hij ook de naam van de rabbijn van de transportlijst op. Jeremia Hirsch. Hinneni! antwoordt de rabbijn.
Hinneni. Als het noodlot je roept, die roep verstaan als de roep van God. Schrijver Henk van der Ent noemt die houding het ‘hinnenisme’, en hij baseert zich daarbij op het verhaal van De Nacht der Girondijnen. Je bent op de plek waar je bent. Hoe je daar terecht bent gekomen, doet er eigenlijk niet toe. En het leven vraagt daar van je wat het leven van je vraagt. Het doet er niet toe waarom dit jouw plek is, waarom jij, of waarom niet jij. De plek komt op een gegeven moment met een vraag. Je kunt daarvoor wegduiken, je kunt je ervoor verstoppen, je kunt allerlei redenen verzinnen om niet op die vraag in te gaan, maar je kunt ook zeggen Hinneni. Dit ligt op mijn weg: ik kan er niet overheen, ik kan er niet onderdoor, ik kan er niet omheen, ik kan er alleen maar doorheen. En je hebt misschien geen keuze voor een andere weg als je weg vastligt, je hebt wel de keuze voor hoe je die weg gaat. In het geval van Ester is dat met opgeheven hoofd. Kom ik om, dan kom ik om.
Hier ben ik. Een pion op het schaakbord van het lot. Maar onafhankelijk in hoe ik me tot mijn lot verhoud. En onafhankelijk in hoe ik mij tot mijzelf en andere pionnen verhoud. Daarin hebben we een keuze. Daarin zijn we hoe dan ook vrij. Daarin zijn we zelf, van dag tot dag, aan zet.