Bij: Deuteronomium 24:10-22
en Lucas 14:1-14
Het gaat in de gelijkenissen in het Nieuwe Testament verrassend vaak over feesten. Zozeer dat je haast zou denken dat een feest het grote doel is van God met de wereld. Een zondagmorgen, zon, schaduw onder de bomen, met al je dierbaren van nu en ooit, en onbekenden van de wereld aan een lange witgedekte tafel. Gedekt met wat je maar wilt en alles smaakt goed en alles is goed voor je. Zou je je dan zorgen maken over waar je zit? Zou het uitmaken wat je status was, waarin je verschilde van anderen?
We verplaatsen ons naar het jaar 600 vóór onze jaartelling. Ik weet niet hoe jullie aan die tijd terugdenken, nou ja ik bedoel wat jullie ervan weten… bij mij komt toch ook wel het beeld van de barbaren op. Een kort, hard leven. Weinig beschaving. Maar dan lees je Deuteronomium. Goed, er staan wetten en regels in die we vandaag gelukkig niet meer handhaven. Die behoorlijk barbaars lijken. Maar ook wetten en regels als deze:
“Wanneer u iemand het een of ander leent, mag u niet zijn huis binnengaan om het onderpand op te halen. U moet buiten wachten tot degene aan wie u de lening geeft met het onderpand naar buiten komt.”
En: “Als hij zo arm is dat hij zijn overkleed moet afstaan, mag u zich daar niet ’s nachts mee toedekken. Voor zonsondergang moet u hem zijn onderpand terugbrengen, zodat hij onder zijn eigen overkleed kan slapen.”
En: “Een dagloner, die het al moeilijk `genoeg heeft, mag u niet uitbuiten, of het nu iemand van uw eigen volk betreft of een vreemdeling die in een van uw steden woont. U moet hem nog dezelfde dag, voor zonsondergang, uitbetalen; want hij is arm en het gaat hem juist om dat loon.”
Wetten om de mensen te beschermen die weinig tot niets hebben. Regels die niet alleen de uitbuiting van je landgenoten en volksgenoten tegengaan, maar zelfs de vreemdelingen in bescherming nemen.
Beschaving wordt altijd gezien als een kwestie van vooruitgang. Alsof we door de eeuwen heen meer beschaafd geworden zijn. Nou… beschaving is ook iets dat je kunt verliezen en opnieuw kunt vinden denk ik. En dan noem ik het een teken van opperste beschaving dat je erkent dat jij en de ander niet wezenlijk van elkaar verschillen als het gaat om je plek onder de zon.
De oproep om te delen geldt natuurlijk voor degenen die iets te delen hebben. En er wordt bij hun een beroep gedaan op hun eigen verleden. Op het verre verleden van hun volk. Bedenk dat je zelf slaaf bent geweest in Egypte. Daarom moet je zo handelen als ik je zeg te doen. En op andere plekken wordt gerefereerd aan vreemdelingen: bedenk dat je zelf vreemdeling geweest bent.
Daar zit de gouden regel onder: doe aan een ander, wat jij ook graag zou willen dat een ander aan jou deed als je in zijn schoenen zou staan. En wie is die ander dan? Die ander is ieder ander. En wat je doet zit hem heus niet in de grote gebaren. Als je een wijngaard of olijfboomgaard hebt, ga dan na de oogst niet als een muggenzifter alle takken na om te zien of je alles wel hebt. Als je op de akker gemaaid en geoogst hebt, ga dan niet terug om te zien of je alles wel hebt. Laat het los en vertrouw erop dat het in goede en dankbare handen valt.
God zegt eigenlijk: kijk eerlijk naar jezelf. Kijk door alle buitenkant heen en zie dat je daaronder niet veel verschilt van de ander. En dat in 600 voor Christus. Of het altijd zo gewerkt heeft, laat staan in die tijd… geen idee. Beschaving wordt soms vergeten, blijft soms slechts achter bij een kleine rest, als een waakvlammetje dat wacht om ooit weer op te laaien.
En dan komt er iemand voorbij om je daaraan te herinneren. Oh ja. Het is ook zo. Er is niet zoveel verschil. Eerst wil je het niet zien. Je hebt je hele zelfbeeld gebouwd op het feit dat jij anders bent. Beter. Een van ons en niet een van hen. En dan komt er iemand voorbij die dat belachelijk vindt. Ik refereer nu natuurlijk aan het verhaal over Jezus van 2000 jaar geleden.
Het grappige van Jezus is dat hij in zijn gelijkenissen speelt met het zelfbeeld van de mensen die hij aanspreekt. Zo ook in het verhaal van de tafelgasten. Stel je eens voor, zegt hij, stel je eens voor dat je nu op de ereplaats zit en er komt iemand die nog voornamer is dan jij. Wat een afgang. Je kunt beter voor de zekerheid op een mindere plek gaan zitten. Dan heb je kans om in aanzien te stijgen. Jezus spreekt de genodigden aan op hun verlangen naar status. En hun angst voor vernedering. Blijkbaar is dat soms de enige weg naar een verandering van focus. En, voeg ik daar dan maar aan toe, als je een gastheer hebt die niet gevoelig is voor iemand die zich bescheiden opstelt, dan ben je niet op het juiste feestje.
Dan is het niet echt een feest. Niet het feest dat God voor de wereld wil. Als dat is gebaseerd op uitsluiting van anderen. Als dat gebaseerd is op de uitbuiting van vreemdelingen, weduwen en wezen. Dan is het niet het feest van God. Die waterzuchtige, dat is iemand met oedeem, hoort die erbij voor God of niet? Zo ja, dan is het toch logisch dat hij op de feestdag van God, de Sabbat, genezen mag worden? Je zoon of je os valt in de put: die haal je er toch ook meteen uit op Sabbat? Waarin verschilt deze waterzuchtige van je zoon of je os? Voor God is er blijkbaar geen verschil. Het hemd is nader dan de rok; en iedereen is het hemd.
En zo gaat de gelijkenis over meer dan etiquette. Over hoe we met elkaar omgaan als gasten op het feest van God. Wil je op dat feest zijn? Dan weet je dus wat je te doen staat. Kijk eerlijk naar jezelf, en doe zo aan een ander.