Leven in twee werelden tegelijk

Bij Numeri 27:12-23
en Johannes 10:22-30

Lees hier de bijbeltekst

Als je het Johannesevangelie leest, lees je over twee dingen tegelijk. Je leest een verhaal over Jezus, over er was eens lang geleden. Maar dat verhaal gaat eigenlijk ook over hoe de wereld in elkaar zit vanaf het moment van de opstanding. Alle evangelieverhalen werden immers na de opstanding geschreven: toen is het christendom ontstaan. Toen zijn volgelingen bij elkaar gekomen om te leren over wat Jezus had gezegd, toen zijn andere volgelingen begonnen te studeren in de bijbel om Jezus’ woorden en daden en zijn opstanding te kunnen kaderen binnen de verhalen over de God van Abraham, Isaak en Jacob. En dat is gelukt. De verhalen over Jezus zijn dan ook meer dan een soort biografie. Er zit al een interpretatie achter. Dat geldt voor Marcus, Lucas en Matteüs, die qua vorm het meeste lijken op een biografie. En het geldt zeker voor Johannes, die veel explicieter is over de betekenis van Jezus woorden en daden. Hij legt Jezus toespraken in de mond die vol staan van theologie, over wie Jezus eigenlijk is en hoe je dat moet zien. 

Johannes zet de leer van de volgelingen van Jezus ook scherp af tegen de groep die hij ‘de joden’ noemt. Er was ook in zijn tijd al debat binnen het jodendom, tussen de volgelingen van Rabbi Jezus en anderen, over wie hij was. Voor de volgelingen van Jezus was het duidelijk: hij was de Messias. Oké, het vroeg om een nieuwe interpretatie van de oude teksten, maar dan kon je het wel degelijk verdedigen dat het zou kunnen. De Messias niet als een wereldse politieke koning, maar als heerser over de kosmos. Van wie het koninkrijk dus niet een afgebakend gebied met een bestuur en bepaalde wetten en een bepaalde cultuur was. Maar wiens koninkrijk, het koninkrijk van God, als een soort extra dimensie over of achter of in de bestaande wereld ligt, en zichtbaar wordt wanneer je gaat leven vanuit de cultuur die Jezus voorstond. Je leeft in de wereld, in de bestaande cultuur met de bestaande regels, maar volgt daarbij ook nog de regels van het koninkrijk van God. Je leeft dus eigenlijk in twee werelden tegelijk. “De joden” oftewel andere joden dan de volgelingen van Jezus, met een andere visie op de wereld die geloofden dat Jezus niet de Messias was, dachten hier dus anders over. Als we in de evangelieverhalen lezen over de confrontatie tussen Jezus en mensen met een andere theologische visie, moeten we dit in ons achterhoofd houden. Die confrontaties waren dagelijkse realiteit voor de christenen in de eerste eeuwen, die leefden in een wereld vol andere veel grotere godsdiensten.

We lezen vandaag over een confrontatie op het feest van de tempelwijding. Dat was in die tijd nog een relatief jong feest. Nog geen 200 jaar jaar voor Jezus was het weer eens zover geweest dat Israël onder de voet gelopen was en overheerst door vijanden. In dit geval Anioches van Syrië. En die noemde zich op een gegeven moment Epifanes. het Gezicht van God. En gebood overal in zijn rijk dat Zeus aanbeden moest worden. Dus werd er ook in de tempel in Jeruzalem een nieuw altaar gebouwd bovenop het altaar van de brandoffers. En op dat altaar werd geofferd aan Zeus. Heiligschennis. En een priester kwam in opstand, Mattatias. Zijn zoon Judas Maccabeüs overwon door een aaneenschakeling van gebeurtenissen en gelukkig toeval uiteindelijk de Syrische troepen. De tempel werd in ere hersteld, herbouwd en opnieuw ingewijd. Drie jaar na het eerste heidense offer. 

Het verhaal gaat, dat toen de tempel opnieuw werd ingewijd, er maar 1 kruikje heilige olie over was om de Menorah, de 7-armige kandelaar, te laten branden. Toch brandde de kandelaar er 8 volle dagen op. Op dat ene kruikje. Tot er nieuwe heilige olie was bereid. Dat feest is het feest van Chanoeka. Het Joodse kerstfeest, zou je kunnen zeggen. Een feest van licht dat in de winter wordt gevierd. En de joden, verder een introverte godsdienst, plaatsen de chanoekia-kandelaar voor het raam. Met 8 lichtjes: de eerste als het knechtje om de andere kaarsjes mee aan te steken. Iedere avond eentje extra tot ze allemaal branden.

Dat is het feest van de tempelwijding. Geen wonder dat Jezus dus in de tempel is in die dagen. Of heeft Johannes hem er neergezet? Want er was in het vroege christendom iets tussen de christenen en de tempel. De tempel in Jeruzalem als richtpunt van de religie, de offers daar verricht als hoogtepunt in het contact tussen de gelovigen en God. De volgelingen van Jezus koesterden verhalen waarin Jezus over zichzelf, zijn eigen lichaam sprak als tempel die verwoest zou worden en in drie dagen weer opgebouwd. En over hoe Jezus de markt met offerbenodigdheden ondersteboven had gekeerd in een soort woest profetisch optreden. 

Misschien lokaliseert Johannes het gesprek van Jezus van vandaag wel in de tempel tijdens het feest van de tempelwijding vanwege de woorden waarmee de schriftlezing afsloot: de Vader en ik zijn een. Essentiële woorden voor de gemeenschap van Johannes, want dat is hun geloof. Jezus en God zijn 1. Niet een en dezelfde, maar wel dat Jezus God zichtbaar en hoorbaar maakt voor de mensen. Dan heb je eigenlijk geen tempel meer nodig. Dan ontmoet je God op het moment dat je Jezus woorden herhaalt, erover nadenkt, en het leven in zijn voetspoor viert. Dan offer je God als je zijn voorbeeld volgt in woord en daad en avondmaal.

Eigenlijk gaat het nog een stapje verder. Het feest van de tempelwijding was in de tijd dat Johannes schreef, tegen het einde van de eerste eeuw, al een feest van verlangen geworden. Want de tempel was in 64 opnieuw verwoest, nu door de Romeinen. Het feest van de tempelwijding was een verlangen naar herstel van de tempel, ooit. Johannes situeert de ontmoeting met Jezus in de tempel, waarin Jezus min of meer zegt dat de tempel niet meer nodig is. Johannes situeert de ontmoeting op het feest van het verlangen naar herstel van de tempel, en stelt daarmee eigenlijk dat de tempel al hersteld is: Christus is immers opgestaan.

Christus is opgestaan, de tempel van zijn lichaam is opnieuw opgebouwd. En via hem ontmoeten wij God. We maken zelfs deel uit van God, omdat we onszelf lichaam van Christus noemen. En nee, dat de Messias gekomen is betekent niet dat de politieke situatie in de wereld is veranderd. Hij heerst niet als een gewone koning over de wereld, hij heerst over de kosmos en dat is voelbaar en merkbaar voor wie in hem geloven. Dat wordt zichtbaar waar we niet alleen leven vanuit de cultuur van de wereld die ons omringt, maar ook vanuit de cultuur van het koninkrijk van God. Toch?

Vanmorgen wordt daarvoor het beeld van de herder en zijn schapen gebruikt. Mijn schapen kennen mijn stem, zegt Jezus. Je moet je voorstellen dat kuddes bij een waterbron vermengd kunnen raken, maar dat de schapen aan het geluid van de stem van de herder horen bij wie ze moeten zijn. Leven vanuit de cultuur van het koninkrijk van God betekent dus niet alleen luisteren naar wat er gezegd wordt, en of dat te rijmen is met wat we uit de Bijbel over God weten. Het betekent ook luisteren naar wie het zegt, luisteren met je hart zou je kunnen zeggen. Laat zich hier de stem van God horen? Of is het een andere stem? 

We lezen in het Johannesevangelie dus twee dingen tegelijk. Een verhaal over hoe het ooit eens was is tegelijkertijd een verhaal over hoe het met de wereld zit. En we leiden daaruit af dat we in twee werelden tegelijk leven. De wereld zoals ze is met haar eigen wetten en regels en cultuur. Met haar eigen tempels. En de wereld van het koninkrijk van God, een soort extra dimensie van de bestaande wereld met haar eigen cultuur. Degene die daarin de wetten en regels heeft gegeven (heb lief de heer uw God en uw naaste als uzelf), die ons in relatie brengt en heeft gebracht tot God is Jezus die binnen de cultuur van het koninkrijk van God ook Christus genoemd wordt, en representeert wat de tempel representeert binnen het jodendom. En van ons wordt gevraagd ons af te stemmen op zijn stem. Te luisteren naar wat de stemmen in de wereld om ons heen zeggen en dat te rijmen met wat we weten van God en hoe we dat uitleggen en toepassen. Maar ook te luisteren wie het zegt. Is het de stem van je Herder die klinkt? En heb je de Goede Herder uitgekozen?