Liever carnaval dan slachtoffers die daders worden

Bij Ester 8-9:23
en Deuteronomium 25:17-19

Lees hier de bijbeltekst

Vandaag is de laatste keer dat we het verhaal van Poeriem lezen. Poeriem, een ander woord voor het lot. De dobbelstenen zeg maar, die Haman, nakomeling van Agag wierp om te bepalen op welke dag de joden zouden worden uitgeroeid. De teerling was geworpen. De joden zouden worden uitgeroeid op de dertiende dag van de twaalfde maand, en hun moordenaars mochten hun bezittingen buitmaken. Het stempel van de koning stond eronder, het was een wet van Meden en Perzen. Maar het was een lot waar Esther en Mordechai zich niet bij neerlegden. Esther, opgenomen in de harem van de koning zonder dat die wist dat zij joods was, stond op toen het nodig was. Met gevaar voor eigen leven en met veel wijsheid bespeelde Esther de wispelturige koning Ahasveros zó, dat zij veilig kon onthullen dat zij ook bij die joden hoorde. En dat de woede van de koning neerkwam op Haman. Haman, de nakomeling van Agag, werd opgehangen aan de paal, die hij voor zijn vijand Mordechai had laten oprichten. Esther kreeg alle bezittingen van Haman. En zo werd alles omgekeerd. Ieder jaar vieren de joden dit op het Poeriemfeest.

Poeriem is een soort carnaval, zou je kunnen zeggen. Carnaval is ook een feest van de omkering. Het ontstaan ervan wordt wel gekoppeld aan de benauwende maatschappelijke verhoudingen in de middeleeuwen. De standenmaatschappij, waarover we op school leerden, een soort kastensysteem waarbij iedere stand zijn eigen vaste rol had. De maatschappij was geordend volgens vaste regels. Je kunt je voorstellen dat dat de nodige druk gaf. Een keer per jaar, op de dagen voor de vasten waarbij men tot Pasen geen vlees meer zou eten (vandaar carne vale, vaarwel vlees!), werden de rollen omgekeerd. Er werd in de domsteden een kinderbisschop gekozen. De kerkelijke en politieke machthebbers werden te kijk gezet. Dat is vandaag de dag nog zo. In een Limburgs dorp waar tegen de zin van de parochie een bepaalde pastoor werd gekozen, liep tijdens de carnavalsoptocht een groep die de draak stak met zijn conservatieve gedachtengoed. Carnaval is meer dan alleen omkering, het is meer nog het feest van de gelijkheid. Iedereen is gemaskerd, dus ook de uiterlijkheden waaraan men het onderscheid in het dagelijks leven kan aflezen, vallen weg.

Met Poeriem verkleden mensen zich. De hele Estherrol wordt in de synagoge gelezen en als de naam van Haman klinkt, wordt die overstemd met gejoel en klepperende ratels. Ze eten, verplicht, een feestmaaltijd en geven geld aan de armen. En in sommige gemeenschappen is het ook gebruikelijk dat mannen tijdens dit feest, voor 1x per jaar, zoveel drinken dat ze het onderscheid tussen de boosaardige Haman en de gezegende Mordechai niet meer kunnen maken. 

Toch laat het einde van het Estherverhaal dat we vanmorgen lazen een dubbel gevoel achter. De omkering is iets moois hoor. De redding van een heel volk. En ook ten aanzien van Haman zou je misschien nog kunnen zeggen dat boontje om zijn loontje komt, als hij door de koning wordt opgehangen aan de hoge paal in zijn achtertuin, die hij voor zijn vijand Mordechai had laten neerzetten. Een omkering die als doel heeft om de score gelijk te maken. Gerechtigheid. Maar de dood van 75.000 inwoners van het koninkrijk van Ahasveros, afgeslacht door de joden tijdens een soort preventieve aanval heeft weinig meer met gerechtigheid te doen. Het einde van het verhaal van Esther smaakt naar angst en dood. Gaat het hier om de vijanden van de joden? Is het daarom een daad van zelfverdediging? 

Er zijn een paar dingen in de tekst die daartegen spreken, tegen zelfverdediging. Allereerst het schokkend grote aantal doden. En ten tweede suggereert het verhaal nauwelijks dat behalve Haman ook anderen een negatieve houding tegenover de joden hebben. Dus als mensen meedoen aan het uitroeien van de joden, zal dat vooral zijn omdat de koning een wet heeft uitgevaardigd. 

Binnen het jodendom wordt de vraag naar het geweld in deze tekst trouwens ook gesteld. En op verschillende manieren beantwoord. Sommige rabbijnen lezen het vers “De Joden sloegen met het zwaard op al hun vijanden in en zaaiden dood en verderf, ze deden met hun belagers wat ze wilden.” als volgt: de vijanden werden gedood, maar met hun belagers (letterlijk staat er ‘haters’) deden ze wat ze wilden en dat was iets anders dan doodmaken. Een vijand is iemand die het kwade wil doen. Een hater is iemand die blij is als er kwaad wordt gedaan, maar persoonlijk niets doet. Die 75.000 worden op deze manier gecategoriseerd als actieve vijanden. Bovendien voerden ze alleen maar het bevel van de koning uit.

Andere rabbijnen halen naar voren dat de joden de bezittingen met rust lieten van hen die ze doodden. Maar ook de omstanders werden gedood. Zij lieten het plan de joden uit te roeien immers toe. En weer anderen suggereren dat de gewelddadige wraak van de joden alleen geldt voor het verhaal van Poeriem, en niet verwacht of verlangd moet worden op andere momenten in de geschiedenis. In het verhaal van Esther is de dood van de vijanden dan absolute noodzaak om de veiligheid van het volk te garanderen.

De week voorafgaand aan het Poeriemfeest wordt echter over Amalek gelezen. Amalek is de oervijand van de joden. Toen het volk net aan Egypte was ontsnapt, en op doortocht naar het beloofde land, werd het in de rug aangevallen door de Amalekieten. Sindsdien is Amalek de aartsvijand van Israël. In een van de verhalen over koning Saul en Samuël, krijgt Saul de opdracht om de Amalekieten te verslaan en ze niet in leven te laten, en hun spullen niet buit te maken. Maar Saul laat zijn manschappen toch buit verzamelen, zij het ten gunste van de tempel, én hij neemt koning Agag van de Amalekieten gevangen. Daarvoor wordt Saul gestraft: hij verliest het koningschap. Samuël moet dat melden. En eigenhandig slaat Samuël het hoofd van Agag af. Amalekieten moeten worden uitgeroeid. 

Haman wordt steevast aangeduid als nakomeling van Agag. Door de sjabbat voorafgaand aan Poeriem over Amalek te lezen, door het verband te leggen, wordt de moord op de vijanden van de joden in Esther ineens tot een soort model voor het gebruiken van geweld tegen iedere tegenstander. Ook in het hedendaagse Israël wordt deze koppeling wel gemaakt. Er zijn groepen die de Palestijnen met de Amalekieten vergelijken en daarmee geweld rechtvaardigen. Het is geen toeval dat een fanatieke kolonist in 1994 juist op Poeriem een slachting aanrichtte onder Palestijnse moskeebezoekers in Hebron.

Is het wraak of gerechtigheid? Het grote nadeel aan wraak is, dat het vaak niet bevredigt. En het geweld wordt in stand gehouden, vermeerderd in plaats van af te nemen. Je vijanden afschilderen als Amalekieten en je wraak legitimeren als gerechtigheid, zelfs een bevel van God verandert daar niets aan. En als je eenmaal wraak genomen hebt lucht dat je niet op. Want vanaf dat moment moet je angstig over je schouder kijken of je tegenstanders ontdekken dat jij het was. En of ze, als ze hun wonden gelikt hebben niet keihard terug zullen slaan. Wraak brengt je in een vicieuze cirkel van angst en vernietiging. Uiteindelijk vernietig je jezelf. Maar ja. Ik geef het je te doen als millennia lang vervolgd en bedreigd volk, getraumatiseerd door de holocaust. Dit nooit meer… als daar een preventieve aanval voor nodig is dan doe je dat. Dat begrijp ik wel, al keur ik het af… De omkering in Esther zou niet als gevolg moeten hebben dat de daders zelf slachtoffers worden, dat zij die bravoure hadden nu angstig door het leven gaan, dat zij die wilde vernietigen zelf worden uitgeroeid. De omkeer zou de omkeer van carnaval moeten zijn: gelijkheid als gevolg, de wereld niet op zijn kop maar de wereld op zijn kant.

Geen antwoord dus op het bloedige einde van Esther. Alleen de constatering dat er twee lezingen mogelijk zijn. De eerste dat het een legitimatie en model is van het uitroeien van je vijanden voordat zij jou kunnen uitroeien. Langs die weg wordt de onderdrukte tot onderdrukker. De tweede lezing dat het geen legitimatie is van toekomstig geweld, maar eenmalig legitiem geweld ooit in het rijk van de Perzen. En Amalek dan? De Chassidiem zeggen dat Amalek symbool staat voor de yetzer hara, de neiging tot het kwaad in de mens. Het gebod om Amalek uit te roeien moet dan begrepen worden als een oproep tot zelfonderzoek. Waar zit Amalek in mij. Amalek dat de joden bang maakte ondanks de geweldige bevrijding die ze net achter de rug hadden. Amalek dat een streep zette door het vertrouwen op God. Amalek als de knagende twijfel die nergens op gebaseerd is. Vechten tegen Amalek is dan vechten tegen de angst en voor vertrouwen. Misschien is dat wel het gevecht dat vrede oplevert.