Onbegrijpelijk vind ik het. De Israëlieten zijn bevrijd van de slavernij in Egypte. Ze zuchtten onder hun zware werk, riepen tot God om bevrijding. Hij bevrijdde ze, met veel machtsvertoon. En via Mozes en Aäron voerde hij ze de woestijn in, op weg naar het beloofde land. Je zou denken dat ze blij zijn. Elke dag dankbaar stilstaan bij hun vrijheid, hoe moeilijk de weg ook valt. Heldhaftige uitspraken verwacht je als: ‘liever sterven in vrijheid dan het slavenleven leven dat geen leven is’. Maar het volk mort, zodra de maag knort. “We waren liever weer in Egypte, daar hadden we tenminste te eten.” God blijkt de kwaadste niet. Hij stuurt brood uit de hemel, manna. Een teken dat hij zijn mensen onderweg wil helpen. Het is belangrijk dat ze doorgaan, bij Egypte vandaan. Maar tegelijkertijd stelt hij hun vertrouwen op de proef. Ze mogen maar voor een dag tegelijk verzamelen, op de dag voor de sabbat na. En wat blijkt: als ze meer verzamelen, zit het de volgende dag vol wormen. Elke avond opnieuw moet het volk dus gaan slapen met de onzekerheid of er morgen weer te eten zal zijn. En elke nieuwe morgen ontdekken zij dat er op een of andere manier voor ze wordt gezorgd. Het is een beproeving van hun vertrouwen, een oefening in vertrouwen.
Het verhaal van de bevrijding uit Egypte en de tocht door de woestijn laat zich lezen als een vertelling over opgroeien en op eigen benen leren staan. Om leren gaan met de vrijheid die je gekregen hebt. Allemaal hebben we in onszelf de aandrang gehad om op eigen benen te leren staan, om te gaan lopen, bij onze veilige moeder vandaan. Het genot van de vrijheid was hét teken dat die bij ons paste. En tegelijkertijd hield op eigen benen staan een dreiging in: je kunt zo maar vallen. Viel je dan holde je naar moeder terug om haar de pijn weg te laten kussen. Bij volwassen mensen is er nog steeds die reflex om bij tegenslag terug te hollen naar een vertrouwde plek. Ook al realiseer je je dat de moederschoot te klein geworden is om jouw complexe veelzijdige leven te omvatten. Je hoofd onder de dekens voelt veilig en geborgen, maar erg veel lucht krijg je er niet. Op dezelfde manier verlangt het volk Israël bij iedere tegenslag terug naar Egypte. “O was ik maar een gijzelaar, dan stond altijd m’n eten klaar” zong Het Goede Doel in 1982. Oftewel: het slavenbestaan heeft veel nadelen, maar je weet tenminste waar je aan toe bent.
Vrijheid lijkt heel fijn als je ernaar verlangt, maar als je de vrijheid gevonden hebt, wordt vertrouwen gevraagd dat je het redt, op eigen benen. Ik begon dat ik de houding van de Israëlieten onbegrijpelijk vind. Intussen begrijp ik ze heel goed. Heel menselijk is het om bij tegenslag een stapje terug te doen. Ik vind het bijzonder hoe God in het verhaal over het manna juist op dat menselijke gedragspatroon lijkt in te spelen. Hij prikkelt het patroon door steeds maar voor een dag manna te geven. Hij houdt het spannend, zou je kunnen zeggen, om mensen te leren met die spanning te leven en ondanks haar te vertrouwen. Maar tegelijkertijd komt hij zijn mensen behulpzaam tegemoet als de weg hen zwaar valt. God komt mensen tegemoet. Je zou kunnen zeggen dat zij iedere dag opnieuw bevrijd worden. Het is een training in vrijheid, in vertrouwen, in ondanks alles verder gaan richting het beloofde land richting het leven zoals bedoeld. Het is een oefening in het uithouden van de angst, je niet laten verleiden om terug te keren naar de beperkte wereld van je kind-zijn. Volwassen te blijven worden, steeds meer te antwoorden op Gods stem, te beantwoorden aan Gods beeld. Vaak weerstaan we de verleiding niet.
Onze vlucht voor de vrijheid kent een heleboel gedaanten. De denkbeeldige rokken van onze moeder verruilen we voor van alles en nog wat. Voor idealen bijvoorbeeld: we klampen ons vast aan allerlei -ismes, verheffen die tot waarheid en gaan tot het einde der aarde om die waarheid te dienen en vast te houden. Communisme, kapitalisme, nationaal-socialisme. Maar omdat we niet in een ideale wereld leven, hebben onze idealen altijd een schaduwzijde. De vrijheid voor de een gaat ten koste van die van de ander. Het welzijn van de een leidt tot armoede voor de ander. We klampen ons ook vast aan overtuigingen over andere mensen en hoe slecht die zijn of hoeveel beter dan wij. ‘Ik heb het altijd gedaan.’ ‘Zij hebben het altijd gedaan.’ ‘Ik ben slecht,’ of ‘de wereld is slecht, daarom trek ik me terug.’ We houden ons vast aan een bepaalde visie hoe de wereld in elkaar zit of hoe wijzelf in elkaar zitten, en aan een beeld van hoe God in elkaar zit, denk aan hoe bepaalde dogma’s als scheermes worden gebruikt om te onderscheiden tussen waar en onwaar. De vorm waarin we onze idealen gieten is maar beperkt houdbaar. Wat op een bepaald moment optimale vrijheid belooft, kan zomaar ineens onvrij gaan maken.
Altijd weer komt er een moment waarop het gaat wringen. Kritische vragen zijn bij elk ideaal te stellen. Vragen van anderen komen op ons af, of komen van binnenuit in ons op. Brrrr, spannend! Daar opent zich weer een deur naar een breder perspectief. Naar meer vrijheid van denken. Naar meer verantwoordelijkheid. Er waait een wind door de deur die geuren van vreemde landen meevoert, een verleidelijke ruimte die ons lokt. Om los te laten wat we vasthouden. Op eigen benen te gaan staan. Kop in de wind, los van de muur, dansen, op weg! Maar om zomaar te gaan met een stok in je hand, zonder te weten wat je zult eten… We blijven liever nog wat talmen… tot de deur vanzelf weer dichtvalt. Zie je wel. Er was misschien wel helemaal geen deur. En toch worden we steeds opnieuw tegemoet gekomen. Gaat er steeds weer een deurtje open.
Er kwam zelfs van Godswege een man in ons bestaan van wie geschreven staat dat hij gezegd heeft: ‘Ik ben de deur.’ En ‘Ik ben de weg.’ Maar in Johannes 14 lezen we hoe hij vertelt dat hij gaat vertrekken. Raken de leerlingen nu hun weg kwijt? Hun richtingwijzer naar de vrijheid? Want dat is Jezus geweest, hij wees een nieuwe weg vanuit de vertrouwde traditie naar een nieuwe manier van samen-leven. Niet door het oude vertrouwde over boord te gooien, maar wel door het opnieuw uit te leggen. Ze raken hem kwijt ja, zo vertelt hij vanmorgen, en tegelijkertijd ook niet. Want er komt een andere uitlegger voor in de plaats. De Heilige Geest. Ongrijpbaar, onzichtbaar, maar vol inspiratie. Die zal als zij stilstaan bij wat Jezus heeft gezegd steeds weer inspiratie geven om in hun eigen leven te doen wat God welgevallig is. Net als in het woestijnverhaal het manna, komt God zo mensen tegemoet op hun weg naar het beloofde land. Hij helpt ons op te staan en spoort ons aan om voort te gaan. Naar de vrijheid. Maar let op: met de Geest is het net zoals met het manna. Het voedsel dat je krijgt is beperkt houdbaar. We moeten niet denken dat we de geest kunnen vangen en bewaren. Kritisch blijven op de vorm waarin we de ruimte die geloven ons bood verwoorden, vastleggen. Er komen steeds nieuwe vormen, nieuwe woorden, nieuwe beelden wanneer de Geest ons te binnen brengt wat Jezus ons geleerd heeft.
Met de vredeswens van Jezus wil ik afsluiten. Want daarin echo’t het verhaal van God die het volk tegemoet komt in de woestijn. “Ik laat jullie vrede na, mijn vrede geef ik jullie, zoals de wereld die niet geven kan. Maak je niet ongerust en verlies de moed niet.” Mijn vrede geef ik jullie, zegt hij. Maar die vrede is niet van deze wereld. Een bemoediging en een kritische waarschuwing tegelijkertijd. Een bemoediging omdat we, in ons proces van volwassen worden, op eigen benen leren staan, op weg gaan naar het beloofde land (een proces dat ons hele leven duurt!) middenin alle weerstand en moeite rust en vrede kunnen ervaren. Stilte in het oog van de stormen om ons heen. Een kritische waarschuwing dat Gods vrede niet samenvalt met de vormen waarin wij de vrede hebben vastgelegd. Die vorm blijft onderwerp van gesprek, zoals ook onze vrijheid dat is. Vrijheid spreek je af. Spannend hè?