Verhaal van Noömi en Ruth

Ruth

We pauzeerden vlakbij de grens toen ze plotseling zei: ‘Ga terug, ga toch terug,’ ons de rug toedraaide en begon te rommelen in de tassen.
Ik keek naar haar en voelde direct hoe ondenkbaar dat voor me was. Terug betekende weg bij haar. Ik dacht:

‘Ach moedertje toch. Een oude vrouw ben je, bijna vijftig. Gebogen door het verdriet om je man en jouw zonen. Bitter maar niet gebroken. Jouw toekomst ligt niet in Moab en toekomst is blijkbaar nog iets wat je aankunt.’

Ik hou van jou. Ik weet van de warmte die schuilgaat onder je bedroefd gegroefd gezicht. Ik ken je beter dan mijn eigen moeder, ik weet hoe je je zoons hebt opgevoed. Machlon was een goede man. Ik heb hem met liefde gediend. En dat hij me trouw bleef al kregen we geen kind, tien jaar niet, dat komt ook door jou en door hoe jij me trouw bleef.’

Ik snap dat Orpa, mijn schoonzus bleef. In ons land spreken we de taal, je kent de gebruiken en de goden. Je verlaat dat niet zonder iets los te scheuren een land waar de wind vertrouwde geuren draagt. Maar zou ik zijn gebleven, wie zou ik dan nog zijn? Een jonge weduwe, huwbaar nog, misschien in staat om een ander zonen te schenken… Maar zouden ze me dan dwingen, zou ik mezelf moeten dwingen om te doen alsof het niets betekende: Elimelek, Machlon, Noömi? Een nieuw leven? Terug achter het verleden dat wij deelden?

Ach moedertje toch. Ik sta zelf ook verbaasd van de vastberadenheid waarmee ik me aan je heb vastgeklampt, aan hoe ik je heb vastgehouden en je heb gezegd dat jouw volk mijn volk is, jouw God mijn God zal zijn, jouw lot het mijne om te delen. Ik blijf je trouw, moedertje. Anders ben ik mezelf niet meer.

Je zorgde voor je zonen door te vluchten voor de honger, door naar Moab te komen. Jij wilde voor me zorgen door me terug te laten gaan. Maar ik wist op dat moment: vanaf nu zal ik voor jou zorgen. Dat zwoer ik in de naam van jouw, vooruit, onze God.

Toen we in jouw geboortestad kwamen heb ik geprobeerd de blikken van de mensen te vermijden. De stemmen die fluisterden dat ze je herkenden, ‘is dat Noömi, waar zijn haar man en haar jongens” ik heb geprobeerd ze te overstemmen. Toch hoorde je ze en ik voelde je pijn. Maar als er dan nog toekomst is, dan ligt die hier. Dan is die voor ons samen. We moeten het verleden verlaten, niet bang zijn, het verleden verlaat ons toch niet hoe diep de toekomst ons ook brengt.

Moedertje. Laten we beginnen met vandaag te leven. En morgen opnieuw. Kijken wat de dag ons brengt, wat God ons brengt misschien. Niet wachten maar leven. Ik ga het land op morgen. Het is tijd voor de oogst. Kijken of er wat achterblijft na het maaien. Ik weet dat het niet veilig is, vrouw alleen tussen de boerenknechten. Maar ik zal voor je zorgen, ik zal voor ons zorgen. We zullen wel zien.

 

Verteller

– Ruth ging vroeg in de morgen naar de velden buiten de stad. Het was gersttijd en de maaiers bonden de halmen in schoven. Zoals het recht was van wezen zonder vader en weduwen en anderen zonder man om voor ze te zorgen, ging Ruth bukkend achter de maaisters aan, om halmen te rapen die ze over het hoofd hadden gezien.

Ze deed alsof haar neus bloedde, alsof ze niet wist hoe het hoorde: mensen konden toch zien dat ze een vreemdeling was, dus kon ze ook naar aren zoeken op de plek waar dat verboden was, in de buurt van de schoven op het veld.

Aan het einde van de ochtend had ze al aardig wat bij elkaar. Toen kwam de eigenaar van het veld bij de maaisters en de knechten kijken. Ruth zag dat hij naar haar keek en de hoofdknecht naar haar vroeg. Zou ze van het veld gestuurd worden omdat ze gezocht had bij de schoven? Ze hield haar omslagdoek met de aren stevig dichtgeklemd. Daar zou je het hebben.

Maar, en hij keek er zelf ook wat verdwaasd bij, vermande zich toen en keek streng, hij nodigde haar uit om met de eigenaar en de maaisters mee te eten. Ze at brood, op het veld. Gedoopt in dorstlessende wijn. Brood en wijn gedeeld met haar, een willekeurige weduwe, een vreemdeling! Ze vergat niet om wat brood te verstoppen in een plooi van haar gewaad, voor Noömi vanavond.

De eigenaar bleek Boaz te heten. Hij wist wie Ruth was, en hoe ze trouw met Noomi was meegekomen. Hij beval zijn maaiers om wat extra halmen voor haar te laten vallen. En sprak rechtstreeks tot Ruth toen hij zei: raap alleen aren op mijn akkers, op andere akkers zullen ze je lastig vallen, een vrouw alleen, en de andere vrouwen zullen je niet beschermen omdat je een vreemdeling bent.

Aan het eind van een dag hard werken keerde Ruth met een schort vol gerstekorrels terug naar huis. En ze deelde met Noomi wat over was van haar middagmaal.

 

Noömi

Natuurlijk was het Ruth zelf die ervoor koos aren te lezen achter de maaiers. Ik heb haar alle waarschuwingen meegegeven die ik maar kon. Wees voorzichtig want ze kennen je hier niet. Maar dat ze uitgerekend op het veld van Boaz terecht moest komen. De verwant van mijn man. Kinderloos, weduwnaar, rijk.

Toen we terugkeerden in Bethlehem hoorde ik de vrouwen fluisteren ‘dat is Noomi’. Noomi, vreugdevol betekent dat. Ik hield de pijn niet meer en heb het zoveelste groepje dat me aansprak toegebeten dat ze me beter anders kunnen noemen. Mara, de bittere. “Want ik ging vol naar Moab maar kom leeg terug, zonder man en zonder zonen, wat hetzelfde betekent als zonder toekomst. En ik klaag God aan dat hij me zo in steek gelaten heeft! Laat me met rust.”

En dan komt Ruth uitgerekend op de akker van Boaz terecht. En hij bleek hij haar gunstig gezind. Ze koos zelf om te gaan, of had ik dat al gezegd, maar het is wel heel toevallig.

Weet u. Boaz zou onze losser kunnen zijn. Dat is het gebruik bij ons. Vrouwen hebben geen bezit, ze zijn bezit van hun man, of als die dood is deel van het huishouden van hun oudste zoon. Het land dat Elimelek achterliet is door anderen ingenomen. Nu wij weer hier zijn, heeft de familie natuurlijk de plicht om het te kopen, zodat het weer van ons zal zijn, zolang wij leven.

Het zou zelfs nog beter kunnen aflopen! Als een man bij zijn dood geen zoon heeft verwekt, is het de plicht van een mannelijk familielid om dat alsnog te doen. De zoon zal de naam van zijn vader dragen, zijn erfdeel krijgen. Zodat er toekomst is voor de naam, toekomst voor de vrouw.

Stel nou dat ik… Zou ik dat van haar kunnen vragen, dacht ik. Maar ik moest wel. Snapt u dat? Ja natuurlijk snapt u dat. Het gaat juist om haar toekomst. Zou zij niet met Boaz?

‘Ruth, word wakker. We wassen je, trekken je een mooi gewaad aan. Boaz zal wel dronken zijn van het oogstfeest en ligt op de dorsvloer te slapen om zijn graan te bewaken. Ga naar hem toe en zorg dat niemand je ziet. Kruip bij hem onder de deken en doe wat hij je opdraagt. Het is familie van Elimelek… Hij zal geen misbruik van je maken. Denk ik.’

Ze ging, die trotse schoondochter van mij. En ik heb niet meer geslapen. Maar ze keerde terug toen het net licht werd. Ik huilde van opluchting, maar zij huilde ook, van blijdschap. Hij was wakker geworden, ze hadden gevreeën, en hij had haar bezworen om, als het zou lukken, onze losser te zullen zijn. Ik dacht: dronken mannen en hun beloftes, we moeten nog zien.

Maar dat bleek niet het probleem te zijn. Boaz hield woord.

Er was een complicatie. Er was een ander familielid die eerder in aanmerking kwam. Boaz ging in de poort zitten wachten tot de man voorbijkwam. Riep oudsten uit de stad op tot getuigen en legde zonder aarzelen de zaak aan de man voor: Noomi is teruggekeerd, en er moet iemand komen om het land van Elimelek weer in de familie te brengen. De ander zei: natuurlijk doe ik dat. Want hij dacht: als Noomi sterft is het land van mijn erfgenamen.

Maar toen het bijna beklonken was zei Boaz plotseling: weet u dat bij het bezit van Elimelek ook zijn schoondochter Ruth hoort, de Moabitische. Doe uw plicht en verwek bij haar een zoon. Dan zal die het vrijgekochte land erven in naam van Elimelek en zijn zoons. De man schrok en krabbelde terug. Hij wilde duidelijk geen land kopen dat niet voor zijn eigen kinderen zou… Toen zei Boaz: dan zal ik losser zijn en Ruth tot mijn vrouw nemen. En de oudsten in de poort antwoordden: “Mag de eeuwige jullie zegenen.”

Boaz werd onze losser. Hij heeft Ruth tot zijn vrouw genomen en bij haar een kind verwekt. Meteen toen het jongetje geboren was, kreeg ik het op schoot. En de vrouwen van de stad prezen me gelukkig met Obed, want zo heet hij. Ik zal voor je zorgen kleine man. Als een oma, als een moeder. Je bent immers de zoon van mijn zoon volgens de wet van God. En jij zult voor mij zorgen, als je groter bent.

EINDE